Beleidsregel vrijstellingen beroepsopleiding advocaten [Historische versie; geldig 01-01-2015 - 31-01-2016]

Beleidsregel vrijstellingen beroepsopleiding advocaten

Besluit van de algemene raad van 1 december 2014 tot vaststelling van de beleidsregel inzake vrijstellingen beroepsopleiding advocaten

 

De algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten;

 

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de artikelen 3.14, 3.18 en 3.19 van de Verordening op de advocatuur;

 

Stelt de navolgende bepalingen vast:

Algemeen

Inleiding

In artikel 3.18, eerste lid, van de Verordening op de advocatuur  is bepaald dat een vrijstelling voor het volgen van onderwijs kan worden verkregen. Ingevolge artikel 3.20, eerste lid, van de Verordening op de advocatuur kan de algemene raad uitsluitend gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de verplichting in alle onderdelen van het examen een toets af te leggen indien die verplichting zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De algemene raad kan aan een vrijstelling voorwaarden verbinden. Deze voorwaarden zijn neergelegd in dit document: “Beleidsregel vrijstellingen beroepsopleiding advocaten”. Deze beleidsregel geldt voor iedere stagiaire die deelneemt aan de beroepsopleiding advocaten.

 

Voor de vakken vaardigheden, schriftelijke vaardigheden (inclusief argumentatieleer) en  beroepsattitude & beroepsethiek wordt geen vrijstelling van onderwijs en/of examens verleend. 

Doel vrijstellingenbeleid

Doel van het vrijstellingenbeleid is die stagiaires vrij te stellen die een theoretische èn praktische bekwaamheid hebben verworven die (minimaal) gelijkwaardig is aan de theoretische en praktische bekwaamheid van stagiaires die het vak waarvoor vrijstelling wordt gevraagd bij de beroepsopleiding advocaten, hebben afgerond. 

A. Vrijstelling onderwijs

1. Vrijstellingscriterium

Een vrijstelling voor onderwijs wordt slechts verleend indien de opgedane ervaring en/of theoretische kennis aantoonbaar minimaal gelijk staat aan het niveau van de stagiaire die het desbetreffende onderdeel van de beroepsopleiding waarvoor de vrijstelling wordt aangevraagd, met succes heeft afgerond.

 

Hierbij moet in ieder geval worden voldaan aan de voorwaarden dat:

(1)    de theoretische en praktische bekwaamheid is opgedaan vanuit een advocatuurlijke invalshoek;

(2)    procesrecht en materieel recht aan de orde zijn geweest;

(3)    blijkt dat de toetstermen, neergelegd in de vakbeschrijving van het vak waarvoor een vrijstelling wordt gevraagd, zijn gehaald.

 

Het is aan de stagiaire om (met bescheiden) aan te tonen dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. De beslissing op het vrijstellingsverzoek wordt dus steeds genomen op individuele gronden en op basis van de door de stagiaire overlegde bescheiden. 

2. Uitgangspunten bij toepassing beleid/toetsen criterium

a.      Restrictief beleid

In artikel 3.18, tweede lid, van de Verordening op de advocatuur  is bepaald dat slechts in uitzonderlijke gevallen vrijstelling voor het volgen van onderwijs wordt verleend. Het voorgaande brengt met zich mee dat het vrijstellingenbeleid restrictief zal worden toegepast.

 

b.     Postacademisch niveau

Een vrijstelling kan alleen worden verkregen als de opgedane kennis en ervaring het academisch niveau overstijgt. Om dit niveau te waarborgen kunnen alleen postacademisch onderwijs en/of ervaringen die gewaardeerd kunnen worden op minimaal hetzelfde niveau als het betreffende vak binnen de beroepsopleiding, leiden tot een vrijstelling.

 

c. Vrijstelling voor het geheel

Een vrijstelling wordt slechts verleend voor een vak als geheel, niet op onderdelen daarvan. Voldoet een stagiaire voor een deel van het vak aan de voorwaarden voor een vrijstelling, dan wordt het verzoek tot vrijstelling niet gehonoreerd.

 

d. Vervaltermijn
Theoretische en/of praktische bekwaamheid die meer dan drie jaar geleden is opgedaan, te rekenen vanaf de datum van beëdiging, levert geen vrijstelling op.

B. Vrijstelling onderdeel examen

 

Ingevolge artikel 3.20, eerste lid, van de Verordening op de advocatuur  kan de algemene raad uitsluitend gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de verplichting in alle onderdelen van het examen een toets af te leggen indien die verplichting leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.  

Uitgangspunt is dat in principe voor geen enkel vak een vrijstelling voor het afleggen van de toets wordt verleend. Het is aan de stagiaire om (met bescheiden) aan te tonen dat het hem onthouden van een dergelijke vrijstelling, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

 

Een eventuele toewijzing van het vrijstellingsverzoek voor het afleggen van een toets heeft tevens tot gevolg dat de stagiaire van het volgen van onderwijs dat aan de desbetreffende toets vooraf gaat, wordt vrijgesteld.

 

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

 

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel vrijstellingen beroepsopleiding advocaten.