1. Algemeen
De Verordening op de advocatuur is een verordening die het resultaat is van de regelgevende bevoegdheid die toegekend is aan het college van afgevaardigden op grond van de artikelen 4, vijfde lid, 9b, zesde lid, 9c, tweede lid, 9j, derde en vierde lid, 28 eerste en tweede lid, 32a, vijfde lid, 36a, vijfde lid, van de Advocatenwet. De bevoegdheid wordt ingevuld met het oog op de in artikel 10a, eerste lid, van de Advocatenwet genoemde kernwaarden van de advocaat (integriteit, partijdigheid, bekwaamheid, vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid).
2. Totstandkoming verordening
De Verordening, toelichting en lagere regelgeving zijn tot stand gekomen als gevolg van het project doorlichting. Dat project is in 2012 van start gegaan met het doel de bestaande verordeningen, regelingen en reglementen van de Nederlandse orde van advocaten te herschrijven. Gedragsregels bleven buiten beschouwing in het kader van de doorlichting. Het doel was om te komen tot overzichtelijke en kwalitatief goede regelgeving voor de advocatuur.
Als gevolg van het project doorlichting zijn twaalf verordeningen en tien regelingen en reglementen opgenomen in een enkele verordening en een enkele uitvoeringsregeling.
De verordening is tevens in lijn gebracht met de tekst van de Advocatenwet zoals deze luidt na de aanpassingen van de Wet toezicht en positie advocatuur, die voor het merendeel met ingang van 1 januari 2015 in werking treedt (Stb. 2014, nr. 429). Artikel I, onderdeel R, (de wijziging van artikel 26) van die wet treedt op een later tijdstip in werking.
3. Reikwijdte verordening
De verordening is verbindend voor advocaten die op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten zijn ingeschreven (artikel 29, eerste lid, van de Advocatenwet). Dit betreft de advocaten, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Advocatenwet. Hieronder vallen zowel advocaten, die in Nederland de universitaire rechtenstudie hebben afgerond en de beroepsopleiding volgen of hebben afgerond, die op grond van artikel 2, eerste lid, van die wet om inschrijving hebben verzocht, als advocaten, die in een ander land het recht hebben verkregen om de titel ‘advocaat’ te voeren en die op grond van artikel 16h van die wet ingeschreven worden. Die laatste categorie betreft advocaten die in een lidstaat behorend tot de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland gerechtigd zijn het beroep van advocaat uit te oefenen onder hun oorspronkelijke beroepstitel. De EER bestaat uit de lidstaten van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen en Liechtenstein. De Verordening is voor deze advocaten verbindend op grond van artikel 29 en artikel 16k van de Advocatenwet.
Ook advocaten die niet in Nederland maar in een ander land in de EER of Zwitserland zijn ingeschreven en die in Nederland incidenteel bij wijze van dienstverrichting werkzaamheden uitoefenen, zijn gebonden aan de verordening.. Deze “bezoekende” advocaten uit die landen dienen de beroepsregels in acht te nemen die gelden voor in Nederland ingeschreven advocaten, met inbegrip van de verordeningen (artikelen 16d, tweede lid, 16f en 29 van de Advocatenwet).
De verordening is tevens verbindend voor rechtspersonen en samenwerkingsverbanden waarin advocaten hun praktijk uitoefenen (artikel 29 van de Advocatenwet). Daarbij moet het gaan om praktijkrechtspersonen en samenwerkingsverbanden in de zin van deze verordening.
Daarnaast is in enkele artikelen de reikwijdte van een afdeling of paragraaf nader bepaald (bijvoorbeeld artikel 4.2 en artikel 6.1). In die artikelen wordt dan een onderscheid gemaakt naar advocaten die op grond van artikel 16h van de Advocatenwet zijn ingeschreven of advocaat-stagiaires.