Vo-11 Toelichting Wijzigingsverordening beroepsopleiding advocaten 2020

AfdrukkenOpslaan als PDF

Toelichting Wijzigingsverordening beroepsopleiding advocaten 2020

 

Algemeen

 

1. Inleiding

 

In 2017 is de algemene raad gestart met een heroriëntatie op de beroepsopleiding advocaten. De algemene raad voelde en voelt de noodzaak voor een nieuwe beroepsopleiding vanwege een verdere diversiteit binnen de advocatuur, technologische ontwikkelingen en veranderende eisen en wensen vanuit de samenleving en de beroepsgroep zelf. Daarnaast is het verstandig om de opzet en inrichting van de beroepsopleiding periodiek te evalueren. Het is zaak om te komen tot een beroepsopleiding die nieuwe generaties advocaten goed voorbereidt op hun toekomst als advocaat binnen het Nederlandse rechtsbestel. Ook wil de algemene raad inspelen op ontwikkelingen binnen de juridische dienstverlening, zoals innovaties en benodigde digitale vaardigheden.

 

In het voorjaar van 2017 heeft de algemene raad eerste globale uitgangspunten voor een vernieuwde beroepsopleiding advocaten (BA2020) geformuleerd. Deze uitgangspunten sluiten aan bij de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de Nederlandse orde van advocaten (hierna: NOvA) om zorg te dragen voor een hoogwaardige beroepsopleiding die als bouwsteen dient voor een kwalitatief hoogwaardige en bestendige advocatuur.

 

Medio 2018 heeft de algemene raad na een brede oriëntatie en raadpleging van uiteenlopende organisaties meer concrete uitgangspunten ‘vastgesteld’ voor de vernieuwde opleiding. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

-        een praktijkgerichte insteek met nadruk op vaardigheden in plaats van nadruk op juridisch‑inhoudelijke vakken;

-        ethiek vormt een zwaartepunt in de nieuwe opleiding;

-        het belang van onderwijs in groepen stagiaires van gemengde samenstelling;

-        een curriculum moet flexibel kunnen inspelen op een veranderende samenleving (en markt);

-        zo mogelijk een reductie van studiebelasting voor stagiaires en kantoren.

 

Na bespreking met het college van afgevaardigden op 26 juni 2019, 19 september 2019 en 10 december 2019 komt de algemene raad tot voorliggend voorstel tot wijziging van de Verordening op de advocatuur (Voda) met daarin de hoofdlijnen van vernieuwde beroepsopleiding advocaten. De algemene raad heeft zich bij de totstandkoming van de vernieuwde beroepsopleiding advocaten onder meer laten adviseren door de drie huidige onderwijsaanbieders, de combinatie CPO/Dialogue (de uitvoeringsorganisatie), de Law Firm School (LFS) en De Brauw.

 

In de voorliggende wijziging van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) is uitgegaan van de tekst van de Voda, zoals deze luidt na inwerkingtreding van de Verzamelverordening 2019 (zie het voorstel Verzamelverordening 2019, door de algemene raad bij het college van afgevaardigden ingediend ten behoeve de vergadering van het college van afgevaardigden op 19 september 2019.

In de Verzamelverordening worden onder meer enkele verwijzingen naar artikelen van de Advocatenwet aangepast en komt het tweede lid van artikel 3.2 te vervallen. Deze wijzigingen vloeien voort uit het wetsvoorstel tot wijziging van de Advocatenwet, de Gerechtsdeurwaarderswet, de Wet op het notarisambt en de Wet positie en toezicht advocatuur in verband met het opnemen van een grondslag voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van kwaliteitstoetsen bij advocaten, gerechtsdeurwaarders en notarissen en diverse aanpassingen van overwegend wetstechnische aard (Kamerstukken II, 2018/19, 35262, nr. 2).

 

 

 

 

2. Hoofdlijnen vernieuwde beroepsopleiding advocaten

 

De vernieuwde beroepsopleiding advocaten, de BA2020, komt tegemoet aan trends als de toenemende differentiatie van de balie en de noodzaak tot (verdere) specialisatie. De opleiding sluit beter aan op de praktijk en levert een belangrijke bijdrage aan het verder verhogen van de kwaliteit van de advocatuur. Er worden geen concessies gedaan aan de kwaliteit van de opleiding bij het mogelijk verminderen van de studiebelasting.

 

De nadruk van de beroepsopleiding ligt op het in de praktijk kunnen toepassen van (juridisch-inhoudelijke) kennis en vaardigheden. De verbinding tussen de beroepsopleiding en het werken en leren in de praktijk is intensief. Een versterkt patronaat geldt daarbij als belangrijke voorwaarde.

 

Het belang van onderwijs in gemengde groepen (stagiaires uit kantoren van verschillende omvang, type praktijk en clientèle) is een van de uitgangspunten bij het ontwerp van de BA2020 geweest: de gedachte dat stagiaires elkaar en elkaars praktijk leren kennen, van elkaar kunnen leren, en daarmee ook het gezamenlijk kunnen uitdragen van de advocatuurlijke kernwaarden (integriteit, onafhankelijkheid, betrouwbaarheid, partijdigheid en deskundigheid). Bovendien versterkt het de cohesie binnen de advocatuur.

 

De onderwijsonderdelen binnen de BA2020 bestaan uit ethiek, vaardigheden, juridisch-inhoudelijke kennis, voorbereiding integratieve dagen en de integratieve dagen. Uitgangspunt daarbij is dat ethiek, de integratieve dagen en de voornaamste vaardigheden centraal ‘door’ de NOvA en in gemengde groepen worden aangeboden. De NOvA zal daartoe een overeenkomst sluiten met de uitvoeringsorganisatie. De uitvoeringsorganisatie zal deze onderdelen van de BA2020 exclusief verzorgen.

Juridisch-inhoudelijke kennis, kantoorspecifieke vaardigheden en de voorbereiding van de integratieve dagen worden door de uitvoeringsorganisatie verzorgd en kunnen ook door een geaccrediteerde opleidingsinstelling worden verzorgd.

 

Onderwijsonderdeel ethiek

Het handelen van de advocaat en de bewustwording van diens bijzondere positie in de rechtsstaat vormt een stevig fundament in de nieuwe opleiding. Gedurende de hele opleiding wordt aandacht aan ethiek gegeven in gemengde groepen. Daarbij gaat het niet alleen om op zichzelf staand ethiekonderwijs, maar wordt ethiek ook geïntegreerd in het vaardighedenonderwijs.

 

Onderwijsonderdeel vaardigheden

Het toepassingsgerichte karakter van de nieuwe opleiding komt met name tot uitdrukking in de nadruk op het oefenen en aanleren van vaardigheden die elke advocaat, ongeacht zijn kantoor, cliënt of inhoudelijke specialisatie, op een voldoende hoog niveau moet beheersen. Hierbij is nadrukkelijk gekozen voor een baliebrede invalshoek: voor elke advocaat-stagiaire, ongeacht kantoor, type cliënt of praktijk. Deze vaardigheden zijn leidend in de opleiding en worden in hoge mate onderling, maar ook met ethiek en juridisch-inhoudelijk onderwijs geïntegreerd.

 

Vaardigheden zijn te onderscheiden in algemene vaardigheden en kantoorspecifieke vaardigheden. Eerstgenoemde vaardigheden worden aangeboden in gemengde groepen en uitsluitend door de uitvoeringsorganisatie verzorgd. Kantoorspecifieke vaardigheden worden daarentegen door zowel de uitvoeringsorganisatie als door een geaccrediteerde aanbieder verzorgd. In het curriculum wordt bepaald welke vaardigheden algemeen en kantoorspecifiek zijn.

 

Onderwijsonderdeel juridisch-inhoudelijke kennis

De inrichting en opzet van het juridisch-inhoudelijke onderwijs in de BA2020 is deels gekoppeld aan de casuïstiek die bij de integratieve dagen wordt behandeld, en is daarmee ‘probleemgestuurd’ van opzet. De onderwijsaanbieders zijn vrij – binnen de eindtermen en met inachtneming van het kwaliteits- en accreditatiekader - om invulling te geven aan dat juridisch-inhoudelijk onderwijs.

 

Bij deze inrichting van het juridisch-inhoudelijke onderwijs speelt mee dat van een brede beroepsopleiding niet verwacht kan worden dat met enige diepgang wordt ingegaan op de inmiddels tientallen juridische specialisaties die er zijn. Het is aan stagiaires en kantoren zelf om naar eigen behoefte invulling te geven aan extra te verwerven juridisch-inhoudelijke kennis. Die kennis kan zowel binnen het eigen kantoor als bij externe aanbieders worden verworven.

 

Onderwijsonderdeel voorbereiding integratieve dagen en onderwijsonderdeel integratieve dagen

Aan het einde van het eerste jaar én als afsluiting van de beroepsopleiding vindt een integratieve dag plaats. Deze heeft de vorm van een ‘moot court’ of een andere complexe simulatie (onderhandeling, adviestraject, etc.) uit de praktijk van de advocaat. Bij deze gelegenheden komen stagiaires van de desbetreffende cyclus bij elkaar en laten zij in de praktijk zien dat zij de vaardigheden, ethische bagage, kennis en kunde hebben om complexe casuïstiek op te lossen. Per integratieve dag kiest de stagiaire één complexe casus die in het voortraject wordt voorbereid door vaardigheden te oefenen en de benodigde juridisch-inhoudelijke kennis te verwerven.

 

De nadere uitwerking van de beroepsopleiding advocaten vindt plaats in het curriculum. Daarin worden tevens de eindtermen en de nadere invulling van de onderdelen van het examen vastgesteld. Onder eindtermen wordt verstaan een omschrijvingen van de kennis, inzichten en vaardigheden waarover een stagiaire aan het eind van de beroepsopleiding minimaal zou moeten beschikken. In de nadere invulling van de onderdelen van het examen wordt ondermeer voorzien in de criteria waaraan de vakbekwaamheid van een stagiaire wordt getoetst om te kunnen vaststellen of deze voldoet aan de eindtermen.

 

Het onderscheiden van de integratieve dagen en de voorbereiding daarvan is ingegeven door het feit dat de integratieve dagen centraal ‘door’ de NOvA (exclusief door de uitvoeringsorganisatie) worden aangeboden en de voorbereiding van de integratieve dagen door de uitvoeringsorganisatie wordt verzorgd en tevens door een geaccrediteerde opleidingsinstelling kunnen worden verzorgd.

 

Basistest

Zoals hierboven is aangegeven, ligt de nadruk in de vernieuwde opleiding op ethiek en vaardigheden. Uiteraard kunnen die vaardigheden niet in de praktijk worden gebracht zonder juridisch-inhoudelijke kennis. Voor de start van de BA2020 dient de stagiaire daarom te beschikken over een voldoende én actueel juridisch-inhoudelijk niveau, gebaseerd op de universitaire rechtenstudie. Op deze manier hoeft in de BA2020 geen juridisch-inhoudelijke kennis herhaald te worden. Daarmee kan de BA2020 efficiënter opgezet worden, hetgeen leidt tot een verminderde belasting voor stagiaires die dat niveau hebben, en daarmee voor de desbetreffende kantoren.

 

De (aankomende) stagiaire dient door middel van het afleggen van een basistest (waarschijnlijk digitaal en multiple choice) aan te tonen te beschikken over een actueel en voldoende kennisniveau. De voorbereiding op deze test vindt door de stagiaire op eigen gelegenheid plaats. Namens de NOvA wordt de basistest aangeboden door een gespecialiseerde aanbieder.

De basistest kan naar keuze bij aanvang van de beroepsopleiding of voorafgaand aan de beroepsopleiding worden afgelegd. Inhoudelijk is de basistest bij aanvang van de beroepsopleiding of daaraan voorafgaand hetzelfde. Als niveau én breedte van de basistest wordt aangesloten bij het Convenant civiel effect. Dit convenant is op 22 maart 2016 gesloten tussen de juridische faculteiten van de Nederlandse universiteiten, de NOvA, de Raad voor de rechtspraak en het openbaar ministerie.

 

De uitkomst van de basistest heeft een diagnostisch karakter: uitgesplitst naar verschillende onderdelen van de basistest wordt gesignaleerd of, en zo ja, waar omissies in de kennis zitten.

Indien sprake is van omissies, worden die met de stagiaire en zijn patroon gedeeld en krijgt de stagiaire een gericht studieadvies en eventueel begeleiding om die onderdelen waarop hij nog een onvoldoende ingangsniveau beheerst op te frissen.

Het constateren van omissies is geen belemmering om de beroepsopleiding te vervolgen. De uitvoering van het opfrissen wordt aangeboden in het voorportaal van de BA2020 en kan bijvoorbeeld met behulp van een digitale leeromgeving (DLO) plaatsvinden.

 

De uitslag van deze basistest is niet op een rechtsgevolg gericht en is daarom geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het bewijsstuk dat de basistest is afgelegd, dient bij aanvang van de beroepsopleiding advocaten niet ouder te zijn dan één jaar.

 

De basistest heeft een diagnostisch doel en heeft geen selecterend karakter voor de toegang tot de BA2020 en het volgen van onderwijs. Het doel is de stagiaire in de gelegenheid stellen om zijn kennis waar nodig op te frissen tot een voldoende en actueel juridisch-inhoudelijk niveau.

 

Toetsing en monitoring van de voortgang

Omdat het karakter van de vernieuwde beroepsopleiding meer praktijk- en toepassingsgericht wordt, verandert ook de toetsing. Formele toetsing blijft beperkt tot de onderwijsonderdelen ethiek en de integratieve dagen. Om deze formele toetsmomenten heen vindt monitoring van de voortgang van de stagiaire plaats, door evaluatie- en feedbackmomenten bij opdrachten en oefeningen. De voortgang van de stagiaire wordt vastgelegd, bijvoorbeeld in een portfolio.

 

Voorgenomen invulling BA2020

Hieronder wordt het aantal dagdelen weergegeven voor de verschillend onderdelen van de BA2020. Bij de genoemde dagdelen gaat het om voorbereiding, onderwijs en toetsing.

 

Onderwijsonderdelen

Aantal dagdelen uitvoeringsorganisatie

Aantal dagdelen geaccrediteerde aanbieder(s)

Basistest

1[1]

 

Ethiek

29

 

Algemene vaardigheden

11

 

Kantoorspecifieke vaardigheden

18

18

Juridisch-inhoudelijke kennis en voorbereiding van integratieve dagen

42

42

Integratieve dagen (2)

4

 

Totaal

105

60

 

In vergelijking met het aantal dagdelen van de huidige beroepsopleiding advocaten (158) is sprake van een reductie van 35%. Deze reductie wordt bereikt door integratie van vaardigheden en ethiek, en door het verminderen van (de herhaling van) juridisch-inhoudelijk onderwijs. Ook wordt het aantal formele toetsmomenten verminderd waardoor de toetsgerichtheid van stagiaires afneemt.

 

Patroon

De patroon zal binnen de BA2020 een rol krijgen bij de integratieve dagen. Daarnaast blijft de patroon een belangrijke rol spelen bij de vorming van de stagiaire binnen het kantoor.

Om de patroon beter in staat te stellen zijn taken uit te oefenen, wordt een patroonscursus verplicht gesteld.

 

Adviescommissie beroepsopleiding advocaten

De algemene raad beoogt uitdrukkelijk de regie te voeren op de inrichting en aansturing van de beroepsopleiding advocaten, alsmede op de communicatie daaromheen. Het doel is ook om de beroepsopleiding zo nodig aan te passen wanneer dat nodig is, bijvoorbeeld op grond van nieuwe ontwikkelingen en (tussentijdse) evaluaties. De algemene raad wordt daartoe geadviseerd door een nieuw in het leven geroepen adviescommissie beroepsopleiding advocaten, die voor wat betreft haar adviserende rol de taak van de huidige Stichting Beroepsopleiding Advocaten (SBA) overneemt. Om de taken die aan deze adviescommissie worden opgedragen, te kunnen uitvoeren, is geen rechtspersoonlijkheid noodzakelijk. De Stichting beroepsopleiding advocaten zal worden opgeheven.

 

De adviescommissie beroepsopleiding advocaten heeft als taak de algemene raad te adviseren over de kwaliteit en de uitvoering van de beroepsopleiding advocaten, alsmede gevraagd en ongevraagd te adviseren over de beroepsopleiding advocaten zelf. Onder laatstgenoemde taak valt het adviseren over het ‘up to date’ houden van de beroepsopleiding.

 

De adviescommissie beroepsopleiding advocaten krijgt een brede samenstelling uit de advocatuur (met onder andere de Stichting Jonge Balie Nederland), het onderwijs en de rechterlijke macht en adviseert vanuit een onafhankelijke positie over met name het curriculum en de toekomstbestendigheid en kwaliteit van de beroepsopleiding. Een brede samenstelling biedt de mogelijkheid om op systematische wijze en door afstemming tussen de diverse betrokkenen, de kwaliteit van de beroepsopleiding advocaten op het gewenste niveau te brengen en te houden. Ook kan de inbreng van de aanbieders van de beroepsopleiding worden ‘beoordeeld’ aan de opvattingen vanuit het regulier wetenschappelijk onderwijs.

 

Vereisten voor stagiaires naast de beroepsopleiding advocaten

Naast de vernieuwde beroepsopleiding blijven onder andere verplichte praktijkervaringseisen (artikel 3.9 van de Voda) en verplichte activiteiten in een arrondissement (artikel 3.10 van de Voda) bestaan.

 

Praktijkervaring

De huidige praktijkervaringseisen bestaan uit:

- vijf keer in rechte optreden in procedures op tegenspraak, waarbij de patroon ten minste één pleidooi of mondelinge behandeling heeft bijgewoond,

- het vervaardigen van tien processtukken, en

- ervaring opdoen in twee van de drie rechtsgebieden (of, indien dat niet mogelijk is, in meerdere sub-rechtsgebieden binnen een rechtsgebied).

 

(Proces)stukken

De algemene raad stelt voorts voor om het vervaardigen van tien processtukken te wijzigen in tien stukken, waaronder ten minste zeven processtukken. Daarmee wordt het mogelijk om (maximaal) drie schriftelijke producties, bijvoorbeeld adviezen, te accepteren.

 

Bijwonen optreden in rechte

Ter voorbereiding van het door een stagiaire in rechte optreden is het wenselijk dat hij eerst een optreden in rechte op tegenspraak bijwoont. Op grond van het voorgestelde artikel 3.13, negende lid, draagt de patroon er zorg voor dat de stagiaire ten minste drie keer een optreden in rechte in een procedure op tegenspraak bijwoont. Het gaat daarbij om optreden door de patroon zelf, een kantoorgenoot of een andere advocaat. Daarbij wordt als eis gesteld dat de advocaat met wie de stagiaire meegaat, over een bepaalde mate van praktijkervaring beschikt, blijkend uit een periode van ten minste vijf jaar inschrijving als advocaat op het tableau. In het geval deze advocaat een EU-advocaat is, geldt, gelet op artikel 2a van de Advocatenwet, een periode van twee jaar.

 

Gelet op de aard van de verplichting is ervoor gekozen deze niet in te voegen als één van de vereisten voor het verkrijgen van de stageverklaring (zie artikel 3.2, eerste lid, van de Voda), maar als een verplichting voor de patroon.

 

Het ligt in de rede dat de patroon in het schriftelijke verslag, bedoeld in artikel 3.13, zevende lid, van de Voda aangeeft of hij heeft voldaan aan deze nieuwe verplichting.

 

3. Verhouding tot de Advocatenwet en het EU-recht

 

Advocatenwet

Met de voorliggende wijzigingsverordening wordt op een andere wijze invulling gegeven aan artikel 9c, eerste en tweede lid, van de Advocatenwet. Op grond van artikel 9c, eerste lid, van deze wet draagt de NOvA zorg voor een opleiding voor stagiaires en stelt de stagiaire in de gelegenheid deze opleiding te volgen die met een examen wordt afgesloten. Op grond van het tweede lid worden de volgende onderwerpen, de opleiding, bedoeld in het eerste lid, betreffende, nader vastgesteld bij of krachtens verordening van het college van afgevaardigden:

a.      de inhoud en de duur van de opleiding;

b.      de omvang van het examen en de wijze waarop het examen wordt afgenomen;

c.      de eisen voor de toelating tot het afleggen van het examen;

d.      de eisen voor het verkrijgen van vrijstelling voor bepaalde onderdelen van het examen;

e.      de aan de stagiaire in rekening te brengen cursus- en examengelden.

 

De hierboven onder a tot en met e genoemde onderwerpen worden door middel van de voorliggende wijzigingsverordening in de Voda opgenomen. Op het niveau van de Regeling op de advocatuur alsmede enkele reglementen, allen door de algemene raad vast te stellen, worden nadere regels gesteld omtrent onder meer de precieze inhoud van de beroepsopleiding advocaten.

 

Daarnaast worden de eisen aan de goedkeuring van de stage en de beoogd patroon aangescherpt. Artikel 9b, zesde lid, van de Advocatenwet biedt een grondslag om hierover in de Voda regels vast te stellen.

 

EU-recht

 

Gereglementeerd beroep

Bij het ontbreken van specifieke bepalingen van Unierecht ter harmonisatie van de vereisten voor de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep van advocaat is het een bevoegdheid van de lidstaten om te beslissen of en hoe dit beroep wordt gereglementeerd, zolang de beginselen van non-discriminatie en evenredigheid in acht worden genomen.[2]

 

Het evenredigheidsbeginsel behoort tot de algemene beginselen van het recht van de EU. Het is vaste rechtspraak[3] dat nationale maatregelen die de uitoefening van de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gewaarborgde fundamentele vrijheden kunnen belemmeren of minder aantrekkelijk maken, aan vier voorwaarden moeten voldoen: zij moeten zonder discriminatie worden toegepast, zij moeten hun rechtvaardiging vinden in doelstellingen van algemeen belang, zij moeten geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen, en zij mogen niet verder gaan dan wat nodig is voor het bereiken van dat doel.

Richtlijn (EU) 2018/958 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2019 betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan een nieuwe reglementering van beroepen (PbEU 2018, L 173) (hierna: Richtlijn 2018/958) stelt voorschriften vast voor de evenredigheidsbeoordeling die de lidstaten moeten verrichten voordat zij nieuwe regels inzake beroepen invoeren of de bestaande regels wijzigen, teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen, en tegelijk te zorgen voor transparantie en een hoog niveau van consumentenbescherming.

 

Op grond van artikel 9b, eerste lid, van de Advocatenwet is elke advocaat, met uitzondering van de advocaat die beschikt over een ten aanzien van het beroep van advocaat afgegeven erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU‑beroepskwalificaties alsmede met uitzondering van de advocaat, die overeenkomstig artikel 2a is ingeschreven, verplicht gedurende de eerste drie jaar waarin hij als zodanig is ingeschreven als stagiaire de praktijk uit te oefenen onder begeleiding van een andere advocaat (de patroon) en bij deze kantoor te houden.

Op grond van het zesde lid van dit artikel wordt bij of krachtens verordening van het college van afgevaardigden bepaald wie als patroon kunnen optreden, onderscheidenlijk als patroon kunnen worden aangewezen.

 

Met het voorliggende voorstel worden de eisen die gelden voor de goedkeuring van de stage en beoogd patroon aangescherpt. Nieuw is dat de goedkeuring wordt onthouden als de beoogd patroon niet een patroonscursus heeft gevolgd (zie artikelen 3.5a en 3.6 van de Voda). De eis dat een patroonscursus alsmede de inhoudelijke eisen die aan een dergelijke cursus worden gesteld, maken direct, noch indirect onderscheid naar nationaliteit en zijn derhalve non-discriminatoir. De cursus is daarnaast geschikt om het doel, te weten een sterkere rol van de patroon in het licht van de vernieuwde beroepsopleiding te waarborgen. Dit dient ter bescherming van de consument en ter waarborging van een goede rechtsbedeling, beide een doelstelling van algemeen belang, zoals in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.[4] Het is niet wenselijk dat wordt volstaan met de huidige mogelijkheid dat de raad van de orde de goedkeuring kan onthouden als geen patroonscursus is gevolgd.

Het volgen van een patroonscursus en de aan deze cursus gestelde eisen gaan niet verder dan nodig is om dit doel te verwezenlijken.

 

Op grond van artikel 9c van de Advocatenwet wordt de inrichting van de beroepsopleiding voor stagiaires bij of krachtens verordening van het college van afgevaardigden vastgesteld.

 

Het voorliggende voorstel voor een vernieuwde beroepsopleiding vormt een wijziging van bestaande bepalingen die de uitoefening van het gereglementeerde beroep van advocaat beperken. De vernieuwde beroepsopleiding stelt de stagiaire in staat om zich bekwaam te maken als ‘volwaardig vakbekwaam’ advocaat. De beroepsopleiding dient ter bescherming van de consument en ter waarborging van een goede rechtsbedeling, beide een doelstelling van algemeen belang, zoals in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Zoals in hoofdstuk 1 van deze toelichting is aangegeven, beoogt de vernieuwde beroepsopleiding te voldoen aan bepaalde uitgangspunten, waaronder:

-        een praktijkgerichte insteek met nadruk op vaardigheden in plaats van nadruk op juridisch‑inhoudelijke vakken;

-        ethiek vormt een zwaartepunt in de nieuwe opleiding;

-        het belang van onderwijs in groepen stagiaires van gemengde samenstelling;

-        een curriculum moet flexibel kunnen inspelen op een veranderende samenleving (en markt).

Naar het oordeel van de algemene raad zijn de voorgestelde wijzigingen passend om de nagestreefde doelstelling te realiseren. Daarbij wordt verwezen naar de hoofdlijnen van de vernieuwde beroepsopleidingen, zoals uiteengezet in hoofdstuk 2 van deze toelichting.

 

Dienstenrichtlijn

In het licht van Richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEG L 376; hierna: de Dienstenrichtlijn) zijn verzoeken tot inschrijving als advocaat aan te merken als verzoeken om een vergunning. Voorts zijn de eisen aan de goedkeuring van de stage en de beoogd patroon alsmede het volgen van de (vernieuwde) beroepsopleiding aan te merken als vergunningsvoorwaarden. Voor wat betreft de beroepsopleiding geldt immers dat de stagiaire binnen de termijn, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, van de Advocatenwet dient te beschikken over het certificaat beroepsopleiding op straffe van schrapping van het tableau.

 

Op grond van artikel 9 van de Dienstenrichtlijn wordt de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit niet afhankelijk gesteld van een vergunningstelsel, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)     het vergunningstelsel heeft geen discriminerende werking jegens de betrokken dienstverrichter;

b)     de behoefte aan een vergunningstelsel is gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;

c)      het nagestreefde doel kan niet door een minder beperkende maatregel worden bereikt, met name omdat een controle achteraf te laat zou komen om werkelijk doeltreffend te zijn.

Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Dienstenrichtlijn zijn vergunningstelsels gebaseerd op criteria die beletten dat de bevoegde instanties hun beoordelingsbevoegdheid op willekeurige wijze uitoefenen. Op grond van het tweede lid zijn deze criteria:

a)     niet-discriminatoir;

b)     gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;

c)      evenredig met die reden van algemeen belang;

d)     duidelijk en ondubbelzinnig;

e)     objectief;

f)       vooraf openbaar bekendgemaakt;

g)     transparant en toegankelijk.

 

Voor wat betreft de toetsing van de gewijzigde regels omtrent de goedkeuring van de stage en de beoogd patroon alsmede de vernieuwde beroepsopleiding aan de artikelen 9 en 10, tweede lid, aanhef en onderdelen a, b en c, van de Dienstenrichtlijn wordt verwezen naar hetgeen is uiteengezet over Richtlijn 2018/958. Met het voorliggende voorstel wordt voldaan hieraan voldaan.

 

Aan artikel 10, tweede lid, aanhef en onderdelen d tot en met g, van de Dienstenrichtlijn wordt naar het oordeel van de algemene raad eveneens voldaan. Daarbij wordt aangetekend dat het conceptvoorstel diverse delegatiegrondslagen bevat voor nader door de algemene raad vast te stellen regels. Bij de totstandkoming van deze regels zal opnieuw aan de Dienstenrichtlijn moeten worden getoetst.

 

Algemene verordening gegevensbescherming

De wijzigingsverordening bevat enkele wijzigingen die betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens. Deze wijzigingen, voor zover ze mogelijk de verwerking van persoonsgegevens betreffen, zijn de ondertekening door de patroon van het verzoek om goedkeuring, en het inwinnen van advies bij de examencommissie betreffende vrijstellingen.

 

Ondertekening van verzoek door patroon (artikel 3.5, tweede lid)

De handtekening van de patroon kan aangemerkt worden als een persoonsgegeven. De Raad van de Orde ontvangt de bedoelde verzoeken en is daarmee de verwerker van dit persoonsgegeven. De verwerking bestaat uit het kennisnemen van het verzoek en controle van de verschafte gegevens. De handtekening is nodig ter verificatie van de juistheid van de gegevens die over de patroon zijn opgenomen in het verzoek tot goedkeuring van het patronaat en geeft daarbij ook uitdrukking aan de wil van de patroon, doordat hij expliciet betrokken wordt bij de aanvraag tot goedkeuring. Daardoor bevat de verplichting van de ondertekening een (zekere) garantie tegen ongewenste verwerking van zijn persoonsgegevens. De verwerking vindt daarom plaats met de toestemming van betrokken patroon (artikel 6, eerste lid, onder a, van de AVG).

Gelet op het bovenstaande is de verwerking van de genoemde persoonsgegevens evenredig en beperkt tot het noodzakelijke voor de genoemde doeleinden.

 

Advisering examencommissie bij vrijstellingen (artikelen 3.18, derde lid, en 3.20, derde lid)

De vrijstelling wordt beoordeeld aan de hand van een verzoek. Het verzoek bevat persoonsgegevens. Nieuw is dat het verzoek kan worden voorgelegd aan de examencommissie voor advies. Bij het voorleggen het verzoek om advies aan de examencommissie betreffende een vrijstelling, draagt de algemene raad er zorg voor dat het verzoek geanonimiseerd wordt. Gelet op het individuele karakter van de onderbouwing van de vrijstelling, kan een geanonimiseerd verzoek, onder bijzondere omstandigheden, te herleiden zijn tot een persoon. De verwerking van het verzoek door de examencommissie is dan gerechtvaardigd omdat de commissie kennis moet kunnen nemen van de onderbouwing van het verzoek, betrokkene het verzoek uit eigen wil doet, een keuze heeft voor de formulering van de onderbouwing en daarbij de mogelijkheid heeft kunnen afwegen dat de examencommissie daarbij betrokken wordt. De verwerking is dan te beschouwen als een verwerking met toestemming van de betrokkene (artikel 6, eerste lid, onder a, van de AVG) en voor zover dat niet opgaat is de verwerking ervan noodzakelijk voor de vervulling van een taak in het kader van de uitoefening van openbaar gezag (artikel 6, eerste lid, onder e, van de AVG). Door de anonimisering is de verwerking van eventueel resterende persoonsgegevens door de examencommissie evenredig en beperkt tot het noodzakelijke voor de genoemde doeleinden.

 

4. Overgangsrecht

 

Het eerste cohort van de vernieuwde beroepsopleiding advocaten zal aanvangen in maart 2021. Voor de stagiaires die uiterlijk in september 2020 de huidige beroepsopleiding advocaten beginnen en nadien zonder onderbreking op het tableau staan ingeschreven, blijven de regels omtrent de bestaande beroepsopleiding advocaten van toepassing (zie artikel 9.2a). Het overgangsrecht heeft eerbiedigende werking. Stagiaires worden in de gelegenheid gesteld de door hen aangevangen beroepsopleiding binnen de reguliere duur af te ronden. Ook op de patroon van een stagiaire voor wie het overgangsrecht geldt, is het oude recht van toepassing.

 

Het tweede lid biedt de mogelijkheid om een stagiaire die zonder onderbreking op het tableau staat ingeschreven en op 1 september 2023 het certificaat van de huidige beroepsopleiding advocaten nog niet heeft behaald, alternatieve maatregelen aan te bieden ter afronding van die beroepsopleiding. Met de uitvoeringsorganisatie worden afspraken gemaakt over het vorenstaande. Het opleggen van de alternatieve maatregelen is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De aard van deze maatregelen is afhankelijk van nog niet behaalde toetsen en deelgenomen onderdelen van de opleiding. Als deze alternatieve maatregelen zijn voltooid, ontvangt de stagiaire alsnog het certificaat beroepsopleiding advocaten.

Voor een geaccrediteerde opleidingsinstelling is in artikel 9.2b van de Voda geregeld dat de voor deze instelling geldende bestaande regels, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wijzigingsverordening, blijven gelden voor de resterende duur van de accreditatie.

Op de accreditatie voor de vernieuwde beroepsopleiding is het bepaalde bij of krachtens het nieuwe artikel 3.25 van de Voda van toepassing.

 

Voorbeelden:

Een stagiaire die in september 2020 met (het laatste cohort van) de huidige beroepsopleiding advocaten aanvangt, kan die opleiding binnen twee jaar en twee/drie maanden afronden (artikel 9.2a, eerste lid, van de Voda).

 

Mocht een stagiaire gebruik moeten maken van herkansingsmogelijkheden of in het geval de beroepsopleiding is opgeschort geweest (zie artikel 3.4, tweede lid, van de Voda) en een stagiaire op 1 september 2023 niet in het bezit is van het certificaat beroepsopleiding advocaten, dan kan de algemene raad besluiten deze stagiaire alternatieve maatregelen aan te bieden ter afronding van de beroepsopleiding.

 

Een stagiaire die een aanvang heeft gemaakt met de huidige beroepsopleiding en van wie de inschrijving op het tableau is onderbroken, kan de algemene raad verzoeken opnieuw te worden toegelaten tot de huidige beroepsopleiding. De algemene raad zal daarbij in ieder geval dienen te betrekken of reeds afgelegde toetsen nog geldig zijn.

 

Voorbeelden:

Een stagiaire die in september 2018 de huidige beroepsopleiding heeft aangevangen, wordt op eigen verzoek in maart 2020 van het tableau geschrapt. In januari 2021 laat hij zich weer inschrijven op het tableau voor de resterende duur van anderhalf jaar. Op grond van artikel 9.2a, derde lid, van de Voda kan de algemene raad besluiten deze stagiaire opnieuw toe te laten tot de huidige beroepsopleiding.

 

Een stagiaire die in maart 2014 de huidige beroepsopleiding heeft aangevangen, heeft zich op eigen verzoek in maart 2015 van het tableau laten schrappen. In januari 2021 laat hij zich weer inschrijven op het tableau voor de resterende duur van twee jaar. De destijds afgelegde toetsen hebben hun geldigheidsduur verloren. Toelating tot de huidige beroepsopleiding zal dan ook door de algemene raad worden geweigerd. Op grond van het nieuwe artikel 8c, tweede lid, van de Advocatenwet[5] kan betrokkene verzoeken om opnieuw gedurende een tijdvak van drie jaar voorwaardelijk als advocaat te worden ingeschreven. Alsdan kan hij worden toegelaten tot de BA2020.

 

Indien een stagiaire reeds in het bezit is van het certificaat beroepsopleiding op grond van de huidige beroepsopleiding advocaten, gelden voor hem de huidige regels omtrent het voltooien van de stage. Zo zal deze stagiaire moeten voldoen aan de – in het huidige artikel 3.9 van de Voda vastgestelde – praktijkervaringseisen. Dit volgt uit artikel 9.2a, eerste lid.

 

5. Gevolgen voor de advocatuur

 

Voor stagiaires die met ingang van maart 2021 de beroepsopleiding aanvangen, geldt de vernieuwde beroepsopleiding advocaten. Naast deze stagiaires brengt dit ook veranderingen mee voor hun patroons.

 

6. Toezicht en handhaving

 

De voorliggende wijzigingsverordening brengt geen wijzigingen aan in de verantwoordelijkheid voor de raad van de orde bij de goedkeuring van de stage en de beoogd patroon.

 

De verplicht gestelde patroonscursus brengt mee dat een raad van de orde de goedkeuring van de stage en de beoogd patroon dient te onthouden in het geval deze cursus niet is gevolgd door de patroon.

 

7. Financiële gevolgen

 

Voor de NOvA en de Raden van de orde heeft de voorgestelde wijziging geen financiële gevolgen. Voor stagiaires en patroons zijn er wel financiële gevolgen. De kosten van de Beroepsopleiding Advocatuur dalen met enkele duizenden Euro’s. Bovendien daalt de verwachtte tijdsbesteding van de stagiaire aan de beroepsopleiding.

De kosten voor de basistest bedragen naar verwachting maximaal € 300.

Voor beoogd patroons wordt deelname aan een patroonscursus verplicht.

 

8. Consultatie

 

Het ontwerp van de voorliggende wijzigingsverordening is voor advies voorgelegd aan de raad van advies van de NOvA (hierna: RvA) en de adviescommissie regelgeving (hierna: adviescommissie).

 

8.1 Advies raad van advies

 

Algemeen

De RvA onderschrijft het conceptvoorstel en toelichting in algemene zin. De uitgangspunten van de vernieuwde opleiding zijn goed: het creëren van een flexibele, praktijkgerichte opleiding, die snel en eenvoudig kan worden aangepast aan nieuwe tijden met nieuwe ontwikkelingen, waarin stagiaires in gemengde groepen worden opgeleid en waarin aandacht is voor vaardigheden en ethiek. In deze fase is het echter lastig een totaaloordeel te geven aangezien sommige elementen nog niet zijn uitgewerkt, zoals de invulling van het curriculum van de beroepsopleiding, zeker nu dat vrij radicaal wordt omgevormd tot een grotendeels niet-vakinhoudelijk programma. De RvA adviseert de algemene raad dan ook om over de regeling pas (definitief) te beslissen nadat nadere uitwerking heeft plaatsgevonden en ten minste het curriculum op hoofdlijnen is ingevuld.

 

De algemene raad hecht eraan vroegtijdig van de zijde van het college van afgevaardigden te vernemen of hij conform het voorliggende voorstel tot wijziging van de Voda wenst te besluiten. Om die reden heeft de algemene raad het voorstel ingediend voor de vergadering van het college van afgevaardigden van 19 september 2019 voor een eerste bespreking. Tegelijkertijd onderkent de algemene raad het belang voor het college van afgevaardigden om ter verkrijging van een goed en volledig beeld van het voorstel inzicht te krijgen in het curriculum. De algemene raad zegt dan ook graag toe het college van afgevaardigden te informeren over de hoofdlijnen van het curriculum op het moment dat deze hoofdlijnen voldoende duidelijk zijn, alvorens een definitief voorstel tot wijziging van de Voda bij het college van afgevaardigden wordt ingediend.

 

Versterkt patronaat

De RvA wijst erop dat in het voorgestelde artikel 3.5a, vierde lid, van de Voda staat dat er een verplichte cursus voor de patroon komt. Deze cursus is op zichzelf niet nieuw, maar gaat nu gelden voor alle patroons van advocaten in de nieuwe beroepsopleiding. De basiscursus voor patroons zal ten minste zes uur in beslag nemen. Daarnaast voorziet de regeling in herhaalcursussen van elk drie uur die om de drie jaar moeten worden gevolgd door de patroons. De inhoud van de cursus, zo begrijpt de RvA, is nog niet bekend. De cursus zal in overleg met de lokale orden en het veld worden ingevuld. De RvA is positief over de gedachte dat patroons periodiek dienen stil te staan bij de eisen die aan het patronaat worden gesteld, al is de vraag of driejaarlijks niet een erg hoge frequentie is. Wel stelt de RvA vast dat op de meeste kantoren advocaten permanent meer dan een stagiaire onder hun hoede zullen hebben. Daarom adviseert de RvA om de cursus efficiënt en inhoudsvol in te richten. Ook zou kunnen worden voorzien in een vrijstellingsregeling voor patroons die reeds meermalen een cursus hebben gevolgd.

 

De algemene raad zal de opmerkingen over de inhoud van de patroonscursus betrekken bij de verdere uitwerking ervan. Het advies om een vrijstellingsmogelijkheid te creëren, is niet overgenomen. De algemene raad hecht eraan dat elke patroon zijn kennis en vaardigheden met betrekking tot het patroonschap actueel houdt. Bij de verdere uitwerking van de cursus zal worden gekeken naar mogelijkheden van differentiatie voor beginnende en ervaren patroons.

 

Volgens de RvA past bij een meer praktijkgerichte opleiding een serieuze rol van de patroon, niet alleen door het volgen van een verplichte cursus, maar juist ook door begeleiding van de stagiaire in de praktijk. In dat verband vraagt de RvA zich af hoe dat laatste te rijmen is met de lage eis, bedoeld in voorgestelde artikel 3.20a van de Voda, waarin staat dat een patroon geacht wordt minimaal één pleidooi van de advocaat-stagiaire bij te wonen.

 

De algemene raad zal dit punt betrekken bij de verdere invulling van de rol van de patroon. Overigens ziet de algemene raad naar aanleiding van de bespreking van het conceptvoorstel met het college van afgevaardigden op 19 september 2019 aanleiding de praktijkervaringseisen van de stagiaire (huidige artikel 3.9) niet onder te brengen in de BA2020. Het oorspronkelijk voorgestelde artikel 3.20a is dan ook geschrapt en artikel 3.9 blijft, met enkele wijzigingen, bestaan.

 

Inhoud opleiding en studiebelasting

De RvA constateert dat de belasting van de opleiding voor de stagiaires afneemt van 158 naar 105 dagdelen, doch dit is exclusief het voorportaal. Er worden 105 dagdelen besteed aan ethiek, algemene en kantoor-specifieke vaardigheden. De RvA heeft de indruk dat dit erg veel is, in aanmerking genomen dat er geen juridisch-inhoudelijk onderwijs wordt gegeven in de beroepsopleiding, althans geen cognitieve vakken worden gegeven; er is wel een verband met de inhoud in het onderwijsdeel ‘integratieve dagen’, waarover hierna meer. (Het ‘cognitieve onderwijs’ moeten veel stagiaires overigens ook nog volgen, maar wordt buiten de Orde om door de kantoren georganiseerd.) Of de RvA dat een goed idee vindt, hangt in hoge mate van de vraag hoe het programma wordt ingevuld. Daarover is nog weinig duidelijk. Daardoor is het voor de RvA niet mogelijk over de studiebelasting en/of de inhoud van de opleiding een oordeel te vormen.

 

In het algemeen deel van de toelichting, hoofdstuk 2, alsmede in het voorgestelde artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Voda is verduidelijkt dat juridisch-inhoudelijke kennis wél onderdeel uitmaakt van de BA2020. Voor juridisch-inhoudelijke kennis en de voorbereiding van de integratieve dagen wordt uitgegaan van 42 dagdelen.

 

Voorportaal en basistest

In het voorgestelde artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Voda wordt het voorportaal genoemd, als onderdeel van de opleiding. Ingevolge het tweede lid vormt de uitkomst van deze test geen belemmering voor het volgen van de onderwijsdelen tot de eerste integratieve dag. Het advies van de RvA om in het tweede lid voor het woord ‘uitkomst’ het woord ‘negatieve’ toe te voegen, is overgenomen.

 

De RvA geeft aan dat de basistest geen toets als bedoeld in art. 3.19 van de Voda is. Zo staat het echter niet in de concepttekst. De RvA beveelt aan om dit wel met zoveel woorden in de tekst op te nemen.

Dit advies is overgenomen door in artikel 3.19, eerste lid, toe te voegen ‘De basistest is geen toets als bedoeld in de eerste volzin’. Tevens is, ter verduidelijking, in artikel 3.21, tweede lid, aanhef en onderdeel a, een verwijzing opgenomen naar artikel 3.19, eerste lid, van de Voda.

 

De RvA adviseert om te verduidelijken dat de basistest weliswaar een onderdeel van de opleiding is, maar dit onderdeel ook al voorafgaand aan de opleiding kan worden gedaan (wat enigszins vreemd overkomt; reden te meer om dit uitdrukkelijk in de toelichting op te nemen).

Voorts zou volgens de RvA de waarde van de basistest nog wat nader omschreven kunnen worden. De test heeft een diagnostisch karakter, maar het wordt nu niet duidelijk waar die diagnose toe leidt, zeker nu er geen consequentie verbonden wordt aan een negatieve uitkomst. Het karakter van de basistest is daarmee volgens de RvA te vrijblijvend. De RvA acht het raadzaam om in de regeling of in de toelichting op te nemen dat de resultaten van de basistest worden meegenomen bij de beoordeling van de stagiaire door de patroon: wat heeft de stagiaire gedaan met de tegenvallende resultaten van de basistoets? Welke lacunes in kennis dienen te worden opgevuld? Idealiter zou iemand die de basistoets met een onvoldoende resultaat aflegt, zich aantoonbaar moeten verbeteren en zou dit bij het eindgesprek vóór de stageverklaring wordt verleend, aan de orde moeten komen; zo is er toch enigszins een stok achter de deur. Tenslotte moeten advocaten vooral over juridische vraagstukken adviseren en procederen en daarbij het recht doorgronden en geen fouten maken. Nu wordt dat feitelijk aan de kantoren overgelaten en aan de permanente educatieverplichtingen na de stage, als men specialisaties moet kiezen om zich voor in te schrijven. Maar dan zit iemand al een paar jaar in de praktijk met mogelijk een flinke achterstand, aldus de RvA.

 

Het algemeen deel van de toelichting, hoofdstuk 2, is op dit punt verduidelijkt. Bij de uitwerking van het voorportaal zal de rol van de mentor binnen de beroepsopleiding advocaten alsmede van de patroon worden betrokken.

 

Verhouding basistest tot voorportaal

De verhouding van het voorportaal tot de basistest is volgens de RvA nog niet helemaal scherp. In het voorgestelde artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Voda is bepaald dat het voorportaal ‘in ieder geval’ uit de basistest bestaat. In het midden wordt gelaten waaruit eventueel nog meer. Omdat iemand die al voorafgaand aan de opleiding de test met goed gevolg heeft afgelegd het voorportaal mag overslaan (artikel 3.17, tweede lid) zou de conclusie kunnen zijn dat het voorportaal niet méér behelst dan het afleggen van de test, maar de RvA neemt aan dat het voorportaal in gevallen waarin de test niet met goed gevolg is afgelegd, ook de inspanningen behelzen om, waar dat volgens de testuitslag nodig is, zich bij te scholen.

 

De algemene raad ziet in deze opmerking aanleiding het voorgestelde artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel a, anders te formuleren: ‘een voorportaal, bestaand uit een basistest en eventueel studiebegeleiding’. Voor de stagiaire die voorafgaand aan de beroepsopleiding de basistest niet of niet met goed gevolg heeft afgelegd, bestaat het voorportaal in ieder geval uit het afleggen van de basistest. Als omissies worden geconstateerd, worden deze met de stagiaire en de patroon gedeeld en krijgt de stagiaire een studieadvies mee. Afhankelijk van het geval kan het voorportaal voor de stagiaire nog bestaan uit begeleiding.

 

De RvA acht de vermelding in de toelichting op blz. 12 ‘in het voorportaal heeft de uitkomst van deze test een diagnostisch karakter’ wat mysterieus, alsof die test buiten het voorportaal (daaraan voorafgaand) geen diagnostisch karakter heeft. De RvA adviseert dan ook de verhouding tussen basistest en voorportaal in elk geval in de toelichting te verduidelijken.

 

Net als de basistest in het voorportaal heeft de vrijwillige basistest een diagnostisch karakter. Indien de vrijwillige basistest niet wordt behaald, wordt uitgesplitst naar verschillende onderdelen van de basistest gesignaleerd waar omissies in de kennis zitten.

 

Vrijstellingen voor toetsen en de basistest

Als er (grote) kantoren zijn die een interne opleiding verzorgen die voldoet aan de eisen van de beroepsopleiding, dan adviseert de RvA om te kiezen voor een pragmatische oplossing: een vrijstelling in geval van overlap met de opleiding die de NOvA nu voorbereidt.

 

In het algemeen deel van deze toelichting, hoofdstuk 2, is aangegeven dat bepaalde onderwijsonderdelen, centraal en in gemengde groepen, uitsluitend worden verzorgd door de uitvoeringsorganisatie. Voor de onderwijsonderdelen ‘juridisch-inhoudelijke kennis’, ‘kantoorspecifieke vaardigheden’ en ‘de voorbereiding van integratieve dagen’ is niet vereist dat deze centraal worden verzorgd in gemengde groepen. Deze onderwijsonderdelen worden door de uitvoeringsorganisatie verzorgd en kunnen daarnaast ook door een geaccrediteerde opleidingsinstelling worden verzorgd. Voor de uitvoeringsorganisatie en een geaccrediteerde opleidingsinstelling gelden de door de algemene raad vast te stellen kwaliteitseisen. Daarmee kan de algemene raad de kwaliteit van de beroepsopleiding waarborgen. Voor andere aanbieders dan de uitvoeringsorganisatie en een geaccrediteerde opleidingsinstelling gelden deze eisen niet. De algemene raad weegt dit mee indien een verzoek om vrijstelling wordt ingediend. Zo wordt reeds nu al - op grond van de Beleidsregel onderwijs en toetsen BA – bij het verlenen van een vrijstelling deelname onderwijs en een vrijstelling deelname toets beoordeeld of de stagiaire beschikt over gelijkwaardige bekwaamheid, waarbij onder meer moet zijn voldaan aan de toets termen van het vak waarvoor vrijstelling wordt gevraagd. Indien de aard van een verzoek om vrijstelling van een onderdeel van het examen daartoe aanleiding geeft, zal de algemene raad advies in winnen van de examencommissie.

 

De RvA geeft aan dat het voorgestelde artikel 3.20 vooral door Europeesrechtelijke zorgen lijkt te zijn ingegeven. Hier moeten we ons realiseren dat, op grond van Europese regels, bijvoorbeeld een Duitse advocaat zich hier kan inschrijven (artikel 16h, eerste lid, van de Advocatenwet), maar dat dan niet van hem verlangd wordt dat hij basiskennis van het Nederlandse recht heeft. Wil hij wel als advocaat over Nederlands recht adviseren, dan kan hij met een verkorte opleiding volstaan, maar die is zo rudimentair in vergelijking met een studie Nederlands recht, dat er geen reden is om hem vrijstelling van de basistest te verlenen. Voor het overige zou hij de beroepsopleiding in beginsel wel moeten volgen, omdat het daarbij immers gaat over de manier waarop in Nederland praktijk wordt gevoerd en hoe wij ethiek zien. De RvA acht het onjuist om er per definitie van uit te gaan dat een advocaat uit het buitenland zich dat voldoende eigen heeft gemaakt. De RvA ziet vooralsnog geen redenen om aan te nemen dat Europees recht hieraan in de weg staat.

 

De algemene raad erkent dat de oorspronkelijk voorgestelde vrijstelling van de basistest was ingegeven door Europeesrechtelijke regelgeving. Niet, zoals de RvA aangeeft, voor een advocaat als bedoeld in artikel 16h van de Advocatenwet, maar voor degene die met toepassing van artikel 2, vierde lid, van de Advocatenwet op het tableau is ingeschreven en vervolgens nog de beroepsopleiding dient te volgen. Na heroverweging ziet de algemene raad aanleiding deze vrijstelling niet te handhaven. Er is geen reden om aan te nemen dat degene die met toepassing van artikel 2, vierde lid, van de Advocatenwet is ingeschreven wel en degene met een bewijsstuk, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a of b, van deze wet, niet in aanmerking zou moeten komen voor een vrijstelling van de basistest.

 

De gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de verplichting om in alle onderdelen van het examen een toets af te leggen, is wel gehandhaafd. Een dergelijke vrijstelling kan worden verzocht door eenieder.

 

Overigens wijst de algemene raad erop dat het Europese recht eraan in de weg staat om een advocaat uit een andere lidstaat van de EU een beroepsopleiding voor te schrijven. Op grond van artikel 3, tweede lid, van Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PbEG L 77/36) kan een advocaat uit een andere lidstaat van de EU volstaan met een verklaring van inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst.

 

Adviescommissie beroepsopleiding advocaten

De RvA constateert dat de adviescommissie beroepsopleiding advocaten een nogal rijk bezet orgaan wordt: naast drie advocaten zitten er drie leden in met een achtergrond in het wetenschappelijk onderwijs, verder iemand uit het accreditatie-orgaan en uit een opleidingsinstelling en nog twee andere personen. De RvA acht het zinvol om meer vertegenwoordigers uit de rechtspraktijk op te nemen in de adviescommissie, wellicht ten koste van één lid met een wetenschappelijke of onderwijsachtergrond. Het belang van mensen uit de wetenschap lijkt beperkt tot advisering omtrent de overgang van vooropleiding naar beroepsopleiding, de invulling van curricula, etc. De RvA geeft de suggestie mee om in ieder geval twee leden uit de rechterlijke macht op te nemen in de adviescommissie en dit in de verordening te borgen. Rechters zien van de andere kant van de tafel hoe advocaten functioneren en mogen in een praktijkgerichte opleiding niet ontbreken.

 

Het advies om ten minste twee leden te hebben vanuit de rechterlijke macht, is overgenomen (zie voorgestelde artikel 2.19c, tweede lid, aanhef en onderdeel d). De algemene raad ziet geen aanleiding het minimumaantal leden afkomstig uit het wetenschappelijk onderwijs of advocatuur te verminderen.

 

Geen nakijktermijn

Een aspect dat wat de RvA betreft niet per se in de verordening zelf, maar toch zeker in het reglement voor zowel de basistest als de (andere) toetsen thuishoort, is een maximum nakijktermijn, die de docenten die de toetsen beoordelen in acht moeten nemen. Op de universiteiten is drie weken (15 werkdagen) gebruikelijk, maar de RvA kan zich voor de BA2020 ook wel een iets langere termijn voorstellen. In de huidige opleiding bestaat er een termijn van tien weken. Een zo lange termijn voor men uitslag krijgt is demotiverend en ook niet goed voor de kwaliteit van de opleiding; als de stagiaire moet leren van zijn fouten, moet hij die fouten immers wel kennen en in dat geval: hoe eerder hoe beter. De RvA doet dan ook de suggestie om in de verordening te bepalen dat dit onderwerp in het toetsreglement een plaats kan of (liever) moet vinden.

 

De algemene raad heeft in deze opmerking aanleiding gezien het voorgestelde artikel 3.15a, eerste lid, van de Voda aan te passen. Met deze aanpassing wordt verduidelijkt dat in het examenreglement onder meer wordt geregeld: de wijze waarop en de termijn waarbinnen de uitslag bekend wordt gemaakt alsmede of en op welke wijze van deze termijn kan worden afgeweken.

 

Integratieve dagen

De RvA begrijpt dat er twee zogenoemde integratieve dagen zijn (een na het eerste jaar en een aan het eind van de opleiding) waarop alles wat men heeft geleerd, wordt geïntegreerd. Bij die integratieve dagen wordt wel een casus behandeld en is er in zoverre een verband met (veronderstelde) vakinhoudelijke kennis, zo begrijpt de RvA, maar wordt juridisch-inhoudelijke vakkennis niet getoetst. De RvA ziet dat als een gemis. Juist bij de integratieve dagen past een totaaltoets van vaardigheden én inhoudelijke vakkennis. Als de stagiaire alleen vaardigheden ontwikkelt, wil dat immers niet zeggen dat hij voldoende is toegerust om als advocaat te werken.

 

Zoals in reactie op de opmerkingen over de inhoud van de opleiding is aangegeven, maakt juridisch-inhoudelijke kennis onderdeel uit van de beroepsopleiding. Juridisch-inhoudelijke kennis maakt dan ook onderdeel uit van de integratieve dagen en de toetsing daarvan. De precieze toetsing van de juridisch-inhoudelijke kennis tijdens de integratieve dagen wordt betrokken bij de uitwerking van de lagere regelgeving.

 

Over de invulling van de integratieve dagen vermeldt de toelichting het volgende. ‘Er komen ‘stagiaires van de desbetreffende cyclus bij elkaar’ en ‘per integratieve dag kiest de stagiaire één complexe casus’. De RvA vraagt zich af hoe dit concreet in zijn werk gaat. Is het dan zo dat op dag X stagiaire Y de casus kiest (zijn casus waarmee hij al een tijd aan de slag is) en andere stagiaires daar dan als een soort tegenspelers aan meedoen (in het kader van een rollenspel)? En moet iedere stagiaire dan ook bij allerlei andere stagiaires optreden? Dan worden het per persoon niet twee, maar veel meer integratieve dagen. Dit lijkt vooral een heel praktisch punt dat op het eerste gezicht buiten de beschouwing van een verordening dient te blijven, maar de ervaring leert dat een goede opleiding valt en staat met een uitgekiende organisatie met haalbare doelen. De RvA adviseert om de regeling ten aanzien van bovenstaande punten nader in te vullen.

 

De algemene raad geeft aan dat op dit moment aan de invulling van de integratieve dagen wordt gewerkt. Het college van afgevaardigden zal worden geïnformeerd over de hoofdlijnen van het curriculum op het moment dat deze hoofdlijnen voldoende duidelijk zijn.

 

Aanpassing opleiding aan technologische en maatschappelijke ontwikkelingen

Volgens de toelichting en de inleiding op het conceptvoorstel is het doel van de vernieuwde opleiding ‘de stagiaires voorbereiden op hun toekomst binnen de advocatuur’. Die definitie is volgens de RvA te beperkt. De RvA adviseert om het doel te verruimen. Naar het oordeel van de RvA gaat het om het bredere functioneren van de stagiaire als advocaat in het Nederlandse rechtsbestel. Dat lijkt ook beter aan te sluiten bij de beoogde modernisering van de opleiding (de aanpassing aan technologische en maatschappelijke ontwikkelingen).

In lijn met het voorgaande pleit de RvA ook voor aanpassing van een andere zin uit de toelichting, hoofdlijnen: ‘het curriculum moet flexibel kunnen inspelen op een veranderende markt’. Dat zou volgens de RvA moeten zijn: ‘(…) veranderende samenleving (en markt)’.

 

Beide adviezen zijn overgenomen.

 

Opleiding in gemengde groepen

De RvA vindt het een goede zaak dat stagiaires in gemengde groepen worden opgeleid. Dat verbreedt de blik en wapent hen tegen een eenzijdige focus, onjuiste praktijken en andere blinde vlekken binnen hun eigen kantoor.

Het verheugt de algemene raad dat de RvA dit element van de beroepsopleiding onderschrijft.

 

Accreditatie voor onderwijsinstellingen

In het voorgestelde artikel 3.25 van de Voda gaat het om de accreditatie voor onderwijsinstellingen ter zake van kantoorspecifieke vaardigheden en de voorbereiding van de integratieve dagen. De RvA adviseert om in de toelichting expliciet aandacht te besteden aan de vraag of ook advocatenkantoren zelf als onderwijsinstelling kunnen worden geaccrediteerd.

 

Dit advies is overgenomen.

 

8.2 Advies adviescommissie regelgeving

 

Algemeen

De adviescommissie ziet in de BA2020 een andere weg om tot hetzelfde doel te komen: kwaliteit van de advocatuur en daarmee een goede rechtsbedeling in lijn met artikel 10a van de Advocatenwet. De adviescommissie ziet een uitdaging in de uitwerking van de nieuwe opzet in de praktijk. Met name waar het betreft het cognitieve gedeelte dat in de huidige BA zwaar is aangezet en in de BA2020 is ondergebracht in het zogenoemde voorportaal, dat in elk geval bestaat uit een diagnostische basistest. Weliswaar heeft deze test geen selecterend karakter, maar de uitkomst van die test betekent in het geval van omissie(s) wel een extra tijdbelasting voor de stagiaire en mogelijk voor zijn patroon, praktijkbegeleider. De aanname is evenwel dat met deze insteek voor de meeste stagiaires, en daarmee van de meeste kantoren, een van de doelen van de BA2020 kan worden gerealiseerd: vermindering van de tijdsbesteding voor stagiaire en kantoor.

 

De adviescommissie onderschrijft de nadruk die in de BA2020 wordt gelegd op de positie van de patroon (en praktijkbegeleider), waarbij niet kan worden volstaan met een eenmalige patroonscursus, maar telkens na drie jaar aantoonbaar moet worden herhaald bij elke nieuwe aanvraag tot goedkeuring van de stage en het patronaat.

 

Met instemming constateert de adviescommissie dat aandacht is gegeven aan de samenstelling van de onderwijsgroepen, niet alleen in het belang van de onderlinge uitwisseling van kennis en ervaring, maar ook met het oog op het netwerk dat in deze fase voor de toekomst wordt opgebouwd. Om te voorkomen dat naar buiten toe de indruk wordt gewekt dat met de toepassingsgerichte aanpak, waarbij de nadruk komt te liggen op ethiek, vaardigheden en attitude, de beroepsopleiding wordt versoepeld, hecht de adviescommissie eraan dat hiermee in de communicatie rekening wordt gehouden.

 

De algemene raad neemt dit advies graag ter harte.

 

Artikelsgewijze behandeling

 

Artikel 1.1

In de begripsbepalingen ontbreken de nieuwe begrippen ‘voorportaal’ en ‘integratieve dagen’.

De algemene raad ziet geen aanleiding beide begrippen in artikel 1.1 op te nemen. Beide begrippen komen slechts een enkele keer in de tekst voor.

 

Artikel 2.19b Taakomschrijving adviescommissie beroepsopleiding advocaten

Anders dan in onderdeel b zijn de woorden ‘gevraagd en ongevraagd’ niet opgenomen in onderdeel a. Nu de toelichting op dit artikel geen uitsluitsel geeft, rijst bij de adviescommissie de vraag of dit verschil een bewuste keuze is geweest.

 

In reactie hierop geeft de algemene raad aan dat geen verschil is beoogd. Artikel 2.19b is zodanig aangepast dat ‘gevraagd en ongevraagd’ ziet op beide taken van de adviescommissie beroepsopleiding advocaten.

 

Artikel 2.19c Benoeming leden adviescommissie beroepsopleiding advocaten

In het tweede lid, aanhef en onderdeel c, wordt verwezen naar artikel 3.24 en 3.25 van de Voda.

Als met deze bepaling wordt bedoeld dat maximaal twee leden op grond van onderdeel c in de adviescommissie zitting hebben, is het wenselijk dit in de toelichting op te nemen. De redactie van artikel 3.25 van de Voda sluit namelijk niet uit dat meerdere opleidingsinstellingen kunnen worden

geaccrediteerd.

 

In het tweede lid, aanhef en onderdeel c, staat dat de algemene raad bij de benoeming van leden van de adviescommissie beroepsopleiding advocaten er zorg voor draagt dat in ieder geval één lid afkomstig is per organisatie, bedoeld in de artikelen 3.24 en 3.25 van de Voda. Daarmee is beoogd dat er vanuit ieder aanbieder minimaal één persoon wordt benoemd als lid. In de artikelsgewijze toelichting is dit verduidelijkt.

 

Artikel 3.5a Cursus voor patroons in relatie tot artikel 3.6 Beoordeling aanvraag goedkeuring

 

De adviescommissie had enkele vragen en opmerkingen over artikel 3.5a, vijfde lid, dat zag op de mogelijkheid om gebruik te maken van een praktijkbegeleider. Dit lid is in de voorliggende verordening niet langer opgenomen.

 

In artikel 3.6, vierde lid, moet worden verwezen naar het derde lid, onderdeel b, respectievelijk c. Dit advies is overgenomen.

 

Artikel 3.19 Examinering

De adviescommissie stelt voor om het vierde lid als volgt te formuleren: ‘De stagiaire kan per onderdeel ten hoogste driemaal een toets afleggen en tweemaal een opdracht verbeteren.’

Dit advies is niet overgenomen. In de verordening is er van afgezien opdrachten als onderdeel van het examen op te nemen.

 

Met betrekking tot het vijfde lid adviseert de adviescommissie om voor het woord ‘voldaan’ de woorden ‘met goed gevolg’ in te voegen.

Dit advies is overgenomen.

 

Artikel 3.20 Vrijstelling van de basistest of het examen

De adviescommissie vraagt met klem aandacht voor de mogelijkheid tot vrijstelling van de basistest. Naar het inzicht van de adviescommissie verhoudt een dergelijke vrijstelling zich niet met het diagnostisch karakter van de basistest. Met een vrijstelling voor de basistest wordt het risico gelopen dat niet alle stagiaires over de vereiste basiskennis beschikken. In het kader van de kwaliteit van de advocatuur is het wenselijk dat eenieder de basistest aflegt, te meer omdat de test geen selecterende werking heeft en de advocaat gedurende de stage de omissie(s) kan wegwerken. Bovendien scheelt het in de administratieve belasting van het besluitvormingstraject.

 

Hierboven heeft de algemene raad reeds aangegeven de vrijstelling van de basistest niet langer te handhaven.

 

Artikel 3.24 Uitvoeringsorganisatie beroepsopleiding advocaten

Net als in artikel 3.23 is het de Nederlandse orde van advocaten die een overeenkomst sluit en niet de algemene raad.

Dit advies is in de artikelsgewijze toelichting verwerkt.

 

9. Communicatie

 

Na het besluit van het college van afgevaardigden tot vaststelling van de verordening wordt deze gepubliceerd in de Staatscourant en ook bekendgemaakt op de website van de NOvA onder de rubriek ‘wet- en regelgeving’. Deze verordening treedt in werking op de in artikel II genoemde datum. Over de inhoud en invoering van de verordening dient te worden gecommuniceerd op de gebruikelijk wijze; advocatenblad, website, social media en nieuwsbrieven.

 

Artikelsgewijze toelichting op de voorgestelde wijzigingen

 

De algemene raad is bij het opstellen van het voorliggende voorstel uitgegaan van de ‘100 Ideeën voor de gemeentelijke regelgever’, derde herziene editie 2018 (hierna: Igr). In de Igr (aanbeveling 84) wordt aanbevolen dat als een wijziging moet worden aangebracht in een artikellid of in een artikel, dat lid of dat artikel in zijn geheel opnieuw wordt vastgesteld. Worden twee of meer leden van een artikel gewijzigd, dan wordt bij voorkeur het hele artikel opnieuw vastgesteld.

 

Artikel I, onderdeel A (artikel 1.1)

 

In de gewijzigde Voda worden de begrippen ‘basistest’ en ‘onderwijsaanbieders’ gebruikt. In artikel 1.1 wordt verduidelijkt dat onder ‘basistest’ wordt verstaan de test in het voorportaal (artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel a) en onder ‘onderwijsaanbieders’ alle aanbieders, derhalve de aanbieder van de basistest, de uitvoeringsorganisatie en de geaccrediteerde opleidingsinstelling(en).

 

Artikel I, onderdeel B (paragraaf 2.1.5a)

 

In hoofdstuk 2 van het algemeen deel van de toelichting is ingegaan op de adviescommissie beroepsopleiding advocaten. De adviescommissie advocaten heeft als taak de algemene raad te adviseren over de kwaliteit en de uitvoering van de beroepsopleiding advocaten, alsmede gevraagd en ongevraagd te adviseren over de beroepsopleiding advocaten zelf.

 

De adviescommissie beroepsopleiding advocaten krijgt een brede samenstelling uit de advocatuur, het onderwijs en de rechterlijke macht en adviseert vanuit een onafhankelijke positie over met name het curriculum en de toekomstbestendigheid en kwaliteit van de beroepsopleiding. Artikel 2.19c, tweede lid, schrijft voor vanuit welke disciplines in ieder geval personen dienen te worden benoemd. Vanuit elke aanbieder (uitvoeringsorganisatie dan wel geaccrediteerde opleidingsinstelling) is ten minste één persoon vertegenwoordigd.

 

De adviescommissie beroepsopleiding advocaten stelt haar werkwijze vast in overleg met de algemene raad. Onder werkwijze wordt onder meer verstaan de vergaderorde, hoe en hoe vaak de vergadering bijeengeroepen wordt en de wijze van totstandkoming van de adviezen. Hieronder wordt ook verstaan de mogelijkheid om in kleiner verband over specifieke deelonderwerpen adviezen voor te bereiden. De nadere invulling van de taak van de adviescommissie valt niet onder de werkwijze en vindt dan ook niet plaats in overleg met de algemene raad.

 

Artikel I, onderdeel C (artikel 2.25)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.25 Secretariaat commissies

1. De algemene raad voorziet in het secretariaat van:

a. het dekenberaad;

b. de commissie cassatie;

c. de adviescommissie regelgeving.

Artikel 2.25 Secretariaat commissies

1. De algemene raad voorziet in het secretariaat van:

a. het dekenberaad;

b. de commissie cassatie;

c. de adviescommissie regelgeving;

d. de adviescommissie beroepsopleiding advocaten.

2. De algemene raad kan voorzien in het secretariaat van de raad van advies en de overige adviescommissies, bedoeld in artikel 2.20.

2. De algemene raad kan voorzien in het secretariaat van de raad van advies en de overige adviescommissies, bedoeld in artikel 2.20.

 

Met deze wijziging wordt bewerkstelligd dat de (nieuwe) adviescommissie beroepsopleiding advocaten wordt voorzien van een secretariaat.

 

Artikel I, onderdeel D (artikel 2.28)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.28 Cursus- en examengeld beroepsopleiding advocaten

1. De uitvoeringsorganisatiebrengt aan de stagiaire die deelneemt aan de beroepsopleiding advocaten, respectievelijk het in artikel 3.19, eerste lid, genoemde examen, cursus- en examengeld in rekening. De factuur voor het cursus- en examengeld kan op naam worden gesteld van het kantoor van de stagiaire.

Artikel 2.28 Cursus- en examengeld beroepsopleiding advocaten

1. De uitvoeringsorganisatiebrengt aan de stagiaire die deelneemt aan de beroepsopleiding advocaten, respectievelijk het in artikel 3.19, eerste lid, genoemde examen, cursus- en examengeld in rekening
voor het voorportaal, met uitzondering van de basistest, en de onderwijsonderdelen, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel b. De aanbieder, bedoeld in artikel 3.23, brengt aan de stagiaire, bedoeld in de eerste volzin, het verschuldigde bedrag voor de basistest in rekening. De factuur kan op naam worden gesteld van het kantoor van de stagiaire. De aanbieder, bedoeld in artikel 3.23, brengt aan de stagiaire, bedoeld in de eerste volzin, het verschuldigde bedrag voor de basistest in rekening. De factuur voor het cursus- en examengeld kan op naam worden gesteld van het kantoor van de stagiaire.

2. De hoogte van het cursus- en examengeld wordt vastgesteld door de algemene raad.

2. De hoogte van het cursus- en examengeld onderscheidenlijk het verschuldigde bedrag voor de basistest wordt vastgesteld door de algemene raad.

3. Bij tussentijdse beëindiging van deelname aan de beroepsopleiding advocaten blijft de advocaat het cursus- en examengeld onverminderd verschuldigd.

[vervallen]

4. De algemene raad kan van het derde lid afwijken in gevallen waarin toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

[vervallen]

 

In hoofdstuk 2 van het algemeen deel van de toelichting is aangegeven dat de uitvoeringsorganisatie de gehele beroepsopleiding advocaten, met uitzondering van de basistest, verzorgt (onverminderd de mogelijkheid voor geaccrediteerde opleidingsinstellingen om kantoorspecifieke vaardigheden, juridisch-inhoudelijke kennis en de voorbereiding van de integratieve dagen te verzorgen). De basistest zal door een andere aanbieder worden verzorgd.

 

De algemene raad bepaalt de hoogte van het verschuldigde cursus- en examengeld alsmede de verschuldigde vergoeding voor de basistest. De uitvoeringsorganisatie onderscheidenlijk de aanbieder van de basistest brengen het bedrag in rekening bij de stagiaire.

 

Een geaccrediteerde opleidingsinstelling (zie artikel 3.25 van de Voda) bepaalt zelf de hoogte van het cursus- en examengeld voor de onderwijsonderdelen waarvoor accreditatie is verleend.

 

Het huidige derde en vierde lid van artikel 2.28 vervalt. In de overeenkomst tussen de algemene raad en de uitvoeringsorganisatie op grond van het nieuwe artikel 3.24 Voda zal worden bedongen dat de modelovereenkomst met de stagiaire (met algemene voorwaarden, inclusief regels over verschuldigdheid bij tussentijdse beëindiging) de goedkeuring van de algemene raad behoeft. De uitvoering van deze algemene voorwaarden berust bij de uitvoeringsorganisatie zelf.

 

Artikel I, onderdeel E (artikel 2.31)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2.31 Rechthebbenden vacatiegeld en reiskostenvergoeding

1. De algemene raad kent vacatiegeld en een reiskostenvergoeding toe aan:

a. de leden van een raad van discipline en het hof van discipline die tevens advocaat zijn;

b. de leden en plaatsvervangende leden van het college van afgevaardigden en de leden van het college van afgevaardigden die zijn benoemd in de financiële commissie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van de Advocatenwet;

c. de leden van de raad van advies en de commissie civiele cassatie;

d. de leden van de redactie van het Advocatenblad die tevens advocaat zijn;

e. de leden van de Stichting beroepsopleiding advocaten.

Artikel 2.31 Rechthebbenden vacatiegeld en reiskostenvergoeding

1. De algemene raad kent vacatiegeld en een reiskostenvergoeding toe aan:

a. de leden van een raad van discipline en het hof van discipline die tevens advocaat zijn;

b. de leden en plaatsvervangende leden van het college van afgevaardigden en de leden van het college van afgevaardigden die zijn benoemd in de financiële commissie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van de Advocatenwet;

c. de leden van de raad van advies, de commissie civiele cassatie en de adviescommissie civiele cassatie;

d. de leden van de redactie van het Advocatenblad die tevens advocaat zijn;

e. de leden van de adviescommissie beroepsopleiding advocaten.

2. Onder plaatsvervangende leden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan: als zodanig gekozen leden.

2. Onder plaatsvervangende leden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan: als zodanig gekozen leden.

 

De leden van de (nieuwe) adviescommissie beroepsopleiding advocaten ontvangen vacatiegeld en reiskostenvergoeding.

 

Artikel I, onderdeel F (artikel 3.5)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.5 Goedkeuring stage en patroon

1. De raad van de orde is belast met de goedkeuring van de stage en de beoogd patroon.

Artikel 3.5 Goedkeuring stage en patroon

1. De raad van de orde is belast met de goedkeuring van de stage en de beoogd patroon.

2. De stagiaire dient het verzoek om goedkeuring van de stage en de beoogd patroon in, door middel van een door de algemene raad vastgesteld formulier met daarbij over te leggen stukken.

2. De stagiaire dient het verzoek om goedkeuring van de stage en de beoogd patroon in, door middel van een door de algemene raad vastgesteld formulier. Het formulier wordt medeondertekend door de beoogd patroon. De algemene raad stelt nadere regels met betrekking tot de bij het verzoek te verstrekken gegevens.

 

3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek van de stagiaire om wijziging van de patroon.

 

De aanpassing van het tweede lid en het nieuwe derde lid zijn een codificatie van de bestaande praktijk. Op grond van de bijlagen 1a tot en met 1e van de Regeling op de advocatuur wordt het formulier ook ondertekend door de beoogd patroon. Voorts worden bij het verzoek om goedkeuring van de stage en de beoogd patroon niet alleen stukken verlangd, maar ook gegevens. Een voorbeeld hiervan is of de patroon juridische medewerkers, niet zijnde advocaat begeleidt.

Ten slotte regelt artikel 12, aanhef en onderdeel e, in samenhang met bijlage 1e, van de Regeling op de advocatuur het formulier voor de wijziging van de patroon.

 

Artikel I, onderdelen G en H (artikelen 3.5a en 3.6)

 

In deze onderdelen wordt een nieuw artikel 3.5a ingevoegd en het bestaande artikel 3.6 gewijzigd.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.6 Beoordeling aanvraag goedkeuring

1. De raad van de orde kan de goedkeuring, bedoeld in artikel 3.5, onthouden indien:

a. aan de beoogd patroon of zijn kantoor tuchtrechtelijke of strafrechtelijke sancties zijn opgelegd;

b. over de beoogd patroon tuchtrechtelijke klachten zijn ontvangen of met betrekking tot hem of zijn kantoor onregelmatigheden of gegronde bedenkingen zijn gebleken;

c. de beoogd patroon korter dan een periode van zeven jaar in Nederland als advocaat is ingeschreven of ingeschreven is geweest;

d. de beoogd patroon geen cursus of opleiding voor patroons heeft gevolgd;

e. de beoogd patroon reeds patroon is hetzij van een buitenstagiaire, hetzij van een stagiaire-ondernemer;

f. de beoogd patroon reeds patroon is van twee of meer stagiaires en de duur van de stage van een van die stagiaires korter is dan een jaar;

g. de beoogd patroon niet geschikt wordt geacht als patroon;

h. op andere gronden te verwachten valt dat er onvoldoende begeleiding zal zijn in de uitoefening van de praktijk.

Artikel 3.6 Beoordeling aanvraag goedkeuring

1. De raad van de orde kan de goedkeuring, bedoeld in artikel 3.5, onthouden indien:

a. aan de beoogd patroon of zijn kantoor tuchtrechtelijke of strafrechtelijke sancties zijn opgelegd;

b. over de beoogd patroon tuchtrechtelijke klachten zijn ontvangen of met betrekking tot hem of zijn kantoor onregelmatigheden of gegronde bedenkingen zijn gebleken;

c. de beoogd patroon korter dan een periode van zeven jaar in Nederland als advocaat is ingeschreven of ingeschreven is geweest;

d. de beoogd patroon reeds patroon is hetzij van een buitenstagiaire, hetzij van een stagiaire-ondernemer;

e. de beoogd patroon reeds patroon is van twee of meer stagiaires en de duur van de stage van een van die stagiaires korter is dan een jaar;

f. de beoogd patroon niet geschikt wordt geacht als patroon;

g. op andere gronden te verwachten valt dat er onvoldoende begeleiding zal zijn in de uitoefening van de praktijk.

 

2. Indien de advocaat is ingeschreven overeenkomstig artikel 2a van de Advocatenwet bedraagt de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, vier jaar.

2. Indien de advocaat is ingeschreven overeenkomstig artikel 2a van de Advocatenwet bedraagt de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, vier jaar.

3. De raad van de orde onthoudt de goedkeuring in ieder geval:

a. indien de beoogd patroon korter dan een aaneengesloten periode van vijf jaar in Nederland als advocaat is ingeschreven of ingeschreven is geweest;

b. in geval van een buitenstagiaire of stagiaire-ondernemer, indien de beoogd patroon korter dan een periode van zeven jaar in Nederland als advocaat is ingeschreven of ingeschreven is geweest.

3. De raad van de orde onthoudt de goedkeuring in ieder geval:

a. indien de beoogd patroongeen cursus of opleiding als bedoeld in artikel 3.5a, eerste lid, heeft gevolgd;

b. indien de beoogd patroon korter dan een aaneengesloten periode van vijf jaar in Nederland als advocaat is ingeschreven of ingeschreven is geweest;

c. in geval van een buitenstagiaire of stagiaire-ondernemer, indien de beoogd patroon korter dan een periode van zeven jaar in Nederland als advocaat is ingeschreven of ingeschreven is geweest.

4. Indien de advocaat is ingeschreven overeenkomstig artikel 2a van de Advocatenwet bedraagt de periode, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, twee jaar en de periode, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, vier jaar.

4. Indien de advocaat is ingeschreven overeenkomstig artikel 2a van de Advocatenwet bedraagt de periode, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, twee jaar en de periode, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, vier jaar.

 

 

 

Op grond van het huidige artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d, van de Voda kan de goedkeuring van de stage en de beoogd patroon worden onthouden, indien de beoogd patroon geen cursus of opleiding voor patroons heeft gevolgd. In de lokale Beleidsregels stage en patronaat hebben de afzonderlijke raden van de orden vastgelegd dat een beoogd patroon die korter dan zeven jaar, maar langer dan vijf jaar staat ingeschreven als advocaat een patroonscursus dient te hebben gevolgd.

 

De patroon vervult voor de stagiaire een brugfunctie tussen de praktijk en de beroepsopleiding. De patroon draagt voor een belangrijk deel bij aan de vorming van de stagiair binnen het kantoor. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de patroon een actieve rol gaat spelen bij de integratieve dagen. Een sterkere rol van de patroon wordt dan ook wenselijk geacht. Om de begeleiding kwalitatief te versterken wordt een patroonscursus periodiek verplicht gesteld voor alle patroons.

 

In artikel 3.5a, tweede lid, is omschreven aan welke eisen een dergelijke cursus ten minste moet voldoen. De cursus dient ten minste zes uur te omvatten en betrekking hebben op het patroonschap voor een stagiaire. Op grond van het vierde lid kan de algemene raad nadere regels stellen over de inhoud van de cursus. Heeft de beoogd patroon in de drie jaar voorafgaand reeds een cursus gevolgd die voldoet aan het tweede lid, kan voor de nieuw te volgen cursus worden volstaan met een duur van drie uur.

 

Wordt geen cursus gevolgd of een cursus gevolgd die niet voldoet aan het tweede lid van artikel 3.5a, dan wordt door de raad van de orde goedkeuring aan de stage en beoogd patroon onthouden. In die gevallen is geen nadere afweging mogelijk.

 

Bij bepaalde (meestal grote) advocatenkantoren wordt gebruik gemaakt van een praktijkbegeleider bij de (feitelijk) begeleiding van een stagiaire. Een begeleiding door een praktijkbegeleider laat onverlet dat de verantwoordelijkheid voor de begeleiding bij de patroon berust (zie artikel 9b, eerste lid, van de Advocatenwet).

 

Overigens volgt uit de zinsnede “zijn kantoor” in het huidige artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Voda dat de raad van de orde de goedkeuring van de stage en de beoogd patroon kan onthouden indien deze praktijkbegeleider tuchtrechtelijke of stafrechtelijke sancties zijn opgelegd, dan wel over hem tuchtrechtelijke klachten zijn ontvangen of met betrekking tot hem onregelmatigheden of gegronde bedenkingen zijn gebleken.

 

 

Artikel I, onderdelen I, J en Ja (artikelen 3.8, 3.9 en 3.13)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.8 Verplichtingen stagiaire

1. De stagiaire verschaft de patroon de informatie die deze nodig heeft om te voldoen aan de verplichtingen, genoemd in artikel 3.13.

Artikel 3.8 Verplichtingen stagiaire

1. De stagiaire verschaft de patroon de informatie die deze nodig heeft om te voldoen aan de verplichtingen, genoemd in artikel 3.13.

2. De stagiaire informeert de raad van de orde indien de stage tussentijds is geëindigd of van rechtswege is opgeschort, met uitzondering van de situaties, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onderdeel c, en artikel 3.13, zesde lid.

2. De stagiaire informeert de raad van de orde indien de stage tussentijds is geëindigd of van rechtswege is opgeschort, met uitzondering van de situaties, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onderdeel c, en artikel 3.13, zesde lid.

 

3. De stagiaire verricht de hem door de patroon of werkgever opgedragen werkzaamheden, met dien verstande dat de nakoming van de verplichtingen, genoemd in artikel 3.13, tweede lid, voorrang heeft. Hij verleent zijn medewerking aan de naleving van artikel 3.13, negende lid, door zijn patroon.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.9 Praktijkervaring stagiaire

1. De stagiaire is aan het eind van de stage in staat zelfstandig en naar behoren de praktijk uit te oefenen en heeft ten minste de volgende praktijkervaring opgedaan:

a. hij is vijf keer in rechte opgetreden in procedures op tegenspraak en de patroon heeft ten minste één pleidooi of mondelinge behandeling bijgewoond;

b. hij heeft tien processtukken vervaardigd;

c. hij heeft op twee van de drie van de in artikel 3.15, eerste lid, onderdeel b, bedoelde hoofdrichtingen ervaring opgedaan of, indien dat niet mogelijk is, op meerdere rechtsgebieden binnen een hoofdrichting.

Artikel 3.9 Praktijkervaring stagiaire

De stagiaire is aan het eind van de stage in staat zelfstandig en naar behoren de praktijk uit te oefenen en heeft gedurende de stage ten minste de volgende praktijkervaring opgedaan:

a. hij is vijf keer in rechte opgetreden in procedures op tegenspraak en de patroon heeft ten minste mondelinge behandeling bijgewoond;

b. hij heeft tien stukken, waaronder ten minste zeven processtukken, vervaardigd;

c. hij heeft op twee van de drie rechtsgebieden burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht, bestuursrecht en bestuursprocesrecht of strafrecht en strafprocesrecht ervaring opgedaan of, indien dat niet mogelijk is, op meerdere sub‑rechtsgebieden binnen een van deze rechtsgebieden.

2. De stagiaire verricht de hem door de patroon of werkgever opgedragen werkzaamheden, met dien verstande dat de nakoming van de verplichtingen, genoemd in artikel 3.13, tweede lid, voorrang heeft.

-

 

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.13 Verplichtingen patroon

1. De patroon geeft de stagiaire leiding, voorlichting en raad met betrekking tot de praktijkuitoefening in de ruimste zin van het woord. Hij schenkt daarbij bijzondere aandacht aan de introductie van de stagiaire bij en diens optreden jegens de rechterlijke macht, beroepsgenoten en cliënten. Hij bewaakt de ontwikkeling van de stagiaire op een systematische en structurele wijze.

Artikel 3.13 Verplichtingen patroon

1. De patroon geeft de stagiaire leiding, voorlichting en raad met betrekking tot de praktijkuitoefening in de ruimste zin van het woord. Hij schenkt daarbij bijzondere aandacht aan de introductie van de stagiaire bij en diens optreden jegens de rechterlijke macht, beroepsgenoten en cliënten. Hij bewaakt de ontwikkeling van de stagiaire op een systematische en structurele wijze.

2. De patroon draagt er zorg voor dat de stagiaire de voor hem geldende verplichtingen nakomt, waaronder de verplichtingen, bedoeld in artikel 3.8 tot en met artikel 3.12, artikel 3.17 tot en met artikel 3.19 en artikel 2.28, en de maatregelen die door de algemene raad zijn vastgesteld, opleidingsmaatregelen daaronder begrepen.

2. De patroon draagt er zorg voor dat de stagiaire de voor hem geldende verplichtingen nakomt, waaronder de verplichtingen, bedoeld in artikel 3.8 tot en met artikel 3.12, artikel 3.17 tot en met artikel 3.19 en artikel 2.28, en de maatregelen die door de algemene raad zijn vastgesteld, opleidingsmaatregelen daaronder begrepen.

3. De werkgever stelt de stagiaire die bij hem de praktijk in dienst uitoefent en bij hem kantoor houdt, met behoud van diens salaris, in de gelegenheid gedurende kantooruren de in het tweede lid genoemde verplichtingen na te komen en de daarvoor noodzakelijke voorbereidingen te treffen.

3. De werkgever stelt de stagiaire die bij hem de praktijk in dienst uitoefent en bij hem kantoor houdt, met behoud van diens salaris, in de gelegenheid gedurende kantooruren de in het tweede lid genoemde verplichtingen na te komen en de daarvoor noodzakelijke voorbereidingen te treffen.

4. De patroon van de stagiaire die bij hem kantoor houdt, verschaft de stagiaire passende arbeid, met inachtneming van het tweede lid.

4. De patroon van de stagiaire die bij hem kantoor houdt, verschaft de stagiaire passende arbeid, met inachtneming van het tweede lid.

5. De patroon schenkt bij de begeleiding van een buitenstagiaire of stagiaire-ondernemer bijzondere aandacht aan de inrichting van diens kantoor inclusief de dienstverlening aan de cliënt en de administratie, de boekhouding daaronder begrepen.

5. De patroon schenkt bij de begeleiding van een buitenstagiaire of stagiaire-ondernemer bijzondere aandacht aan de inrichting van diens kantoor inclusief de dienstverlening aan de cliënt en de administratie, de boekhouding daaronder begrepen.

6. De patroon informeert de raad van de orde indien de stagiaire de praktijk enige tijd niet uitoefent.

6. De patroon informeert de raad van de orde indien de stagiaire de praktijk enige tijd niet uitoefent.

7. De patroon van de stagiaire die:

a. geen stagiaire-ondernemer is en bij hem kantoor houdt, brengt ten minste eenmaal per jaar schriftelijk verslag uit aan de raad van de orde omtrent het verloop van de stage, of zoveel vaker als de raad van de orde noodzakelijk acht;

b. stagiaire-ondernemer of buitenstagiaire is, brengt ten minste eenmaal per zes maanden verslag uit aan de raad van de orde omtrent het verloop van de stage, of zoveel vaker als de raad van de orde noodzakelijk acht.

7. De patroon van de stagiaire die:

a. geen stagiaire-ondernemer is en bij hem kantoor houdt, brengt ten minste eenmaal per jaar schriftelijk verslag uit aan de raad van de orde omtrent het verloop van de stage, of zoveel vaker als de raad van de orde noodzakelijk acht;

b. stagiaire-ondernemer of buitenstagiaire is, brengt ten minste eenmaal per zes maanden verslag uit aan de raad van de orde omtrent het verloop van de stage, of zoveel vaker als de raad van de orde noodzakelijk acht.

8. De patroon werkt mee aan de opleiding van een stagiaire en verleent zijn medewerking tevens aan de opleidingsmaatregelen op grond van artikel 3.14, eerste lid.

8. De patroon werkt mee aan de opleiding van een stagiaire en verleent zijn medewerking tevens aan de opleidingsmaatregelen op grond van artikel 3.14, eerste lid.

--

9. De patroon draagt er zorg voor dat de stagiaire ten minste drie keer een optreden in rechte van een advocaat in een procedure op tegenspraak bijwoont. De advocaat, bedoeld in de eerste volzin, is ten minste een aaneengesloten periode van vijf jaar in Nederland als advocaat ingeschreven of ingeschreven geweest. Indien de advocaat, bedoeld in de eerste volzin, is ingeschreven overeenkomstig artikel 2a van de Advocatenwet, bedraagt de periode, bedoeld in de tweede volzin, twee jaar.

 

In onderdeel b wordt het mogelijk om naast processtukken ook schriftelijke adviezen op te voeren. Onderdeel c is redactioneel aangepast.

 

Het huidige tweede lid van artikel 3.9 wordt verplaatst naar artikel 3.8 (verplichtingen stagiaire).

 

Het nieuwe tweede lid van artikel 3.9 is toegelicht in het algemeen deel (hoofdstuk 2, onder ‘’Vereisten voor stagiaires naast de beroepsopleiding advocaten’).

 

Het negende lid van artikel 3.13 is toegelicht op blz. 6 van het algemeen deel van de toelichting.

 

Artikel I, onderdelen K, L, M (artikelen 3.14, 3.15 en 3.15a)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.14 Opleidings- en examenreglement

1. De algemene raad stelt een opleidingsreglement vast, waarin de inhoud van de beroepsopleiding advocaten, de cursusonderdelen, de omvang ervan en de opleidingsmaatregelen zijn opgenomen. De eindtermen, de exameneisen en het curriculum van de beroepsopleiding advocaten zijn daaronder begrepen. In het opleidingsreglement kunnen de taken van een uitvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 3.23, worden opgenomen en bevoegdheden betreffende het onderwijs worden gedelegeerd.

Artikel 3.14 Indeling beroepsopleiding advocaten

1. De beroepsopleiding advocaten omvat:

a. een voorportaal, bestaand uit een basistest en eventueel studiebegeleiding;

b. onderwijsonderdelen, bestaande uit:

1°. ethiek;

2°. algemene vaardigheden;

3°. kantoorspecifieke vaardigheden;

4°. Juridisch-inhoudelijke kennis;

5°. voorbereiding integratieve dagen; en

6°. integratieve dagen.

2. De algemene raad stelt een examenreglement vast met regels over de inrichting en de organisatie van het examen, de wijze en tijdstippen waarop daaraan kan worden deelgenomen, de wijze waarop het examen wordt afgenomen en de instelling, samenstelling en taken van de examencommissie en de delegatie van bevoegdheden betreffende het examen aan de examencommissie.

2. Een negatieve uitkomst van de basistest in het voorportaal vormt geen belemmering voor het volgen van de onderwijsonderdelen van de beroepsopleiding advocaten.

 

 

3. De beroepsopleiding advocaten vangt tweemaal per jaar aan.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.15 Indeling vakken

1. De beroepsopleiding advocaten omvat de volgende onderdelen:

a. vaardigheden en ethiek;

b. de hoofdrichtingen burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht, bestuursrecht en bestuursprocesrecht of strafrecht en strafprocesrecht;

c. overige cognitieve vakken.

Artikel 3.15 Curriculum en opleidingsreglement

1. De algemene raad stelt het curriculum vast. Het curriculum bevat:

a. de inhoud van de onderdelen van beroepsopleiding advocaten, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b;

b. nadere regels over de onderwijsonderdelen en de omvang ervan;

c. de eindtermen;

d. nadere invulling van de onderdelen van het examen.

2. Het onderwijs van de beroepsopleiding advocaten vangt tweemaal per jaar aan.

2. De algemene raad stelt een opleidingsreglement vast met de procedures en rechten en plichten met betrekking tot de beroepsopleiding advocaten.

 

3. In het opleidingsreglement kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden betreffende het onderwijs worden toegekend aan onderwijsaanbieders.

 

De huidige artikelen 3.14 en 3.15 zijn omgedraaid, opdat eerst wordt bepaald uit welke (hoofd)onderdelen de beroepsopleiding advocaten bestaat en daarna aan de algemene raad de opdracht wordt gegeven een curriculum, een opleidingsreglement, een basistestreglement en een examenreglement vast te stellen, uitgaande van de vastgestelde onderdelen van deze beroepsopleiding.

 

Uitgangspunt is dat elke stagiair vanuit zijn juridische vooropleiding beschikt over voldoende juridisch-inhoudelijke kennis. Hierdoor hoeft tijdens de beroepsopleiding geen juridische stof meer herhaald te worden, wat de opleiding efficiënter maakt voor zowel de advocaat-stagiairs als de kantoren.

 

 

De onderwijsonderdelen zijn te onderscheiden in ethiek, algemene vaardigheden, juridisch-inhoudelijke kennis, kantoorspecifieke vaardigheden, de voorbereiding van de integratieve dagen en de integratieve dagen zelf. De opsomming van onderwijsonderdelen in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel b, betekent niet dat deze afzonderlijk en/of volgtijdelijk (moeten) worden aangeboden. Zo kunnen de onderwijsonderdelen ethiek en vaardigheden worden geïntegreerd. De afzonderlijke onderwijsonderdelen zijn in hoofdstuk 2 van het algemeen deel van de toelichting nader toegelicht.

 

In het opleidingsreglement (artikel 3.15, tweede lid) worden de procedures en rechten en verplichten met betrekking tot het onderwijs vastgesteld. Daarbij kan gedacht worden aan een klachtenregeling voor stagiaires over het handelen van de onderwijsaanbieder.

 

De basistest zal worden verzorgd door een door de algemene raad aan te wijzen aanbieder (nieuwe artikel 3.23). De rest van het voorportaal alsmede alle onderwijsonderdelen worden verzorgd door de uitvoeringsorganisatie (nieuwe artikel 3.24). Alleen de onderwijsonderdelen kantoorspecifieke vaardigheden en voorbereiding integratieve dagen kunnen verzorgd worden door een geaccrediteerde opleidingsinstelling (gewijzigde artikel 3.25).

 

De algemene raad kan taken en bevoegdheden betreffende het onderwijs opdragen, respectievelijk toekennen aan onderwijsaanbieders, uiteraard voor de onderdelen van de beroepsopleiding die zij mogen verzorgen. De bevoegdheid ziet niet alleen op de bevoegdheid tot het nemen van besluiten, maar ook op de bevoegdheid tot het verrichten van andere handelingen dan besluiten (zoals het feitelijk verzorgen van het onderwijs).

 

In het nieuwe artikel 3.15a is opgenomen dat de algemene raad een examenreglement vaststelt voor de basistest en het examen van de beroepsopleiding.

 

In het examenreglement worden regels gesteld over:

a. de inrichting en de organisatie van de basistest en het examen, bedoeld in artikel 3.19;

b. de wijze en tijdstippen waarop daaraan kan worden deelgenomen;

c. de wijze waarop de basistest en het examen wordt afgenomen;

d. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de uitslag bekend wordt gemaakt alsmede of en op welke wijze van deze termijn kan worden afgeweken;

e. de wijze waarop en de termijn gedurende welke de stagiaire die de basistest of een schriftelijk onderdeel van het examen heeft afgelegd, inzage verkrijgt in zijn beoordeelde werk;

f. de mogelijkheid van een herbeoordeling van de basistest of examen;

g. de geldigheidsduur van de studieresultaten;

 

Tevens bevat het examenreglement regels over de instelling, de samenstelling en de taken van de examencommissie voor de basistest en de examencommissie voor het examen van de beroepsopleiding (onderdeel h van artikel 3.15a, eerste lid).

 

Aan de examencommissie kunnen bevoegdheden betreffende de basistest en het examen worden gedelegeerd en toegekend. De overdracht ziet niet alleen op de bevoegdheid tot het nemen van besluiten (zoals het vaststellen van de uitslag van een toets), maar ook op de bevoegdheid tot het verrichten van andere handelingen dan besluiten (zoals bijvoorbeeld het feitelijk uitsluiten van het onderwijs). Waar relevant is afdeling 10.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de overdracht van deze bevoegdheden.

 

Artikel I, onderdelen N en O (artikelen 3.16 en 3.17)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.16 Toelating tot beroepsopleiding advocaten

1. Een stagiaire schrijft zich voor of bij aanvang van de stage bij de uitvoeringsorganisatie in voor de beroepsopleiding advocaten via de Nederlandse orde van advocaten.

Artikel 3.16 Toelating tot beroepsopleiding advocaten

1. Een stagiaire schrijft zich voor of bij aanvang van de stage bij de uitvoeringsorganisatie in voor de beroepsopleiding advocaten via de Nederlandse orde van advocaten. Indien een stagiaire voorafgaand aan de aanvang van de beroepsopleiding de basistest heeft afgelegd, legt hij bij de inschrijving, doch uiterlijk voor aanvang van de beroepsopleiding hiervan een bewijsstuk over. Het bewijsstuk dient bij aanvang van de beroepsopleiding advocaten niet ouder te zijn dan één jaar.

2. Een stagiaire is toegelaten tot de beroepsopleiding advocaten en wordt in staat gesteld het onderwijs te volgen indien en voor zo lang:

a. hij is ingeschreven op het tableau;

b. de stage voortduurt;

c. het cursus- en examengeld binnen de betalingstermijn is voldaan; en

d. de algemene raad de deelname aan de beroepsopleiding advocaten niet heeft beëindigd wegens fraude.

2. Een stagiaire is toegelaten tot de beroepsopleiding advocaten en wordt in staat gesteld het onderwijs te volgen indien en voor zo lang:

a. hij is ingeschreven op het tableau;

b. de stage voortduurt;

c. het cursus- en examengeld binnen de betalingstermijn is voldaan; en

d. de algemene raad de deelname aan de beroepsopleiding advocaten niet heeft beëindigd wegens fraude.

3. Een stagiaire die niet meer is toegelaten tot de beroepsopleiding advocaten behoudt zijn toetskansen.

3. Een stagiaire die niet meer is toegelaten tot de beroepsopleiding advocaten behoudt zijn toetskansen.

 

4. De algemene raad stelt nadere regels vast omtrent het bewijsstuk, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin.

4. De algemene raad kan van het tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, afwijken in gevallen waarin toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

5. De algemene raad kan van het tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, afwijken in gevallen waarin toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.17 Deelname onderwijs

1. De stagiaire neemt deel aan het onderwijs in alle onderdelen van de beroepsopleiding advocaten en bereidt zich op de in het opleidingsreglement voorgeschreven wijze voor.

Artikel 3.17 Deelname onderwijs

1. De stagiaire neemt deel aan alle in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, bedoelde onderdelen van de beroepsopleiding advocaten en bereidt zich op de in het opleidingsreglement voorgeschreven wijze voor.

 

2. In afwijking van het eerste lid neemt de stagiaire, bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, tweede volzin, deel aan het in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde onderdeel van de beroepsopleiding.

2. De stagiaire neemt deel aan het onderwijs van de eerste cyclus van de beroepsopleiding advocaten die na aanvang van de stage wordt aangeboden.

3. De stagiaire neemt deel aan de eerste cyclus van de beroepsopleiding advocaten die na aanvang van de stage wordt aangeboden.

3. De stagiaire die niet direct na aanvang van de stage het onderwijs in de onderscheiden onderdelen van de beroepsopleiding advocaten volgt, wordt geacht de voor dat onderdeel afgenomen toetsen niet te hebben behaald.

4. De stagiaire die niet direct na aanvang van de stage deelneemt aan de beroepsopleiding advocaten, wordt geacht de aangeboden toetsen niet te hebben behaald.

4. Met deelname aan het onderwijs in de onderdelen, genoemd in artikel 3.15, eerste lid, onderdelen b en c, wordt gelijkgesteld het deelnemen aan onderwijs in die onderdelen bij een geaccrediteerde opleiding als bedoeld in artikel 3.25.

[vervallen]

5. De algemene raad kan van het tweede of derde lid afwijken indien toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

5.De algemene raad kan van het derde en vierde lid afwijken indien toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

 

Net als in de huidige situatie schrijft de stagiaire zich via de Nederlandse orde van advocaten in bij de uitvoeringsorganisatie en neemt vervolgens deel aan alle onderdelen van de beroepsopleiding advocaten. Het eerste, derde en vierde lid van artikel 3.17 geldt voor de stagiaire, ongeacht bij wie het onderwijs wordt afgenomen. Een geaccrediteerde opleidingsinstelling kan de onderwijsonderdelen, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 3°, 4° en 5°, van de Voda, verzorgen (zie het nieuwe artikel 3.25 van de Voda). Het in de Voda regelen van een gelijkstelling van deelname aan deze onderwijsonderdelen bij een geaccrediteerde opleidingsinstelling, zoals dat nu is geregeld in het huidige artikel 3.17, vierde lid, van de Voda, is dan ook overbodig.

 

 

Artikel I, onderdeel P (artikel 3.18)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.18 Vrijstelling deelname onderwijs

1. De algemene raad kan op schriftelijk verzoek van de stagiaire geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van de verplichting tot het deelnemen aan het onderwijs, bedoeld in artikel 3.17, eerste en tweede lid. Deze vrijstelling houdt geen vrijstelling in van de verplichting in alle onderdelen van het examen een toets af te leggen.

Artikel 3.18 Vrijstelling deelname onderwijsonderdelen

1. De algemene raad kan op schriftelijk verzoek van de stagiaire geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van de verplichtingtot het deelnemen aan onderwijsonderdelen. Deze vrijstelling houdt geen vrijstelling in van de verplichting om alle toetsen, en de daartoe voorgeschreven voorbereiding, van het in artikel 3.19 bedoelde examen af te leggen.

2. Vrijstelling wordt verleend indien de stagiaire genoegzaam aantoont op grond van opleiding en praktijkervaring op elk van de rechtsgebieden waarvoor vrijstelling wordt verzocht een gelijkwaardige theoretische en praktische bekwaamheid te hebben verworven.

2. Vrijstelling wordt verleend indien de stagiaire genoegzaam aantoont op grond van opleiding en praktijkervaring op het onderwijsonderdeel waarvoor vrijstelling wordt verzocht een gelijkwaardige theoretische en praktische bekwaamheid te hebben verworven.

3. De algemene raad wint advies in van de examencommissie, indien de aard van het verzoek daartoe aanleiding geeft.

3. De algemene raad wint advies in van de examencommissie, indien de aard van het verzoek daartoe aanleiding geeft.

4. De algemene raad kan aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, voorwaarden verbinden.

4. De algemene raad kan aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, voorwaarden verbinden.

 

Artikel 3.18 (nieuw) biedt de mogelijkheid om vrijstelling te krijgen van de verplichting tot deelname aan de onderwijsonderdelen. Nu de vernieuwde beroepsopleiding meer dan nu praktijk- en toepassingsgericht is, waarbij een deel van de opleiding in gemengde groepen plaatsvindt, is de verwachting dat niet snel zal worden voldaan aan de gronden voor vrijstelling van deelname aan het onderwijs.

 

 

 

 

 

 

Artikel I, onderdeel Q (artikel 3.19)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.19 Examinering

1. Aan de beroepsopleiding advocaten is een examen verbonden dat bestaat uit een aantal per onderdeel af te nemen toetsen.

Artikel 3.19 Examinering

1. Aan de beroepsopleiding advocaten is een examen verbonden dat bestaat uit een aantal toetsen ten aanzien van de onderwijsonderdelen. De basistest is geen toets als bedoeld in de eerste volzin.

2. Een stagiaire legt in alle onderdelen van het examen een toets af.

[vervallen]

3. De stagiaire wordt tot de onderscheiden examenonderdelen toegelaten indien hij aan de verplichtingen, genoemd in artikel 3.17, eerste lid, heeft voldaan of hem daarvoor een vrijstelling als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, is verleend.

[vervallen]

4. De stagiaire neemt deel aan de eerste toetsgelegenheid van het onderdeel direct nadat hij het onderwijs in dat onderdeel heeft gevolgd.

2.De stagiaire neemt deel aan de eerste toetsgelegenheid van het onderwijsonderdeel.

5. Indien de toets, bedoeld in het vierde lid, niet is gehaald, neemt de stagiaire deel aan de eerstvolgende toetsgelegenheid die wordt geboden.

3. Indien de toets, bedoeld in het tweede lid, niet is behaald, neemt de stagiaire deel aan de eerstvolgende gelegenheid die wordt geboden.

6. De stagiaire kan per onderdeel ten hoogste drie maal een toets afleggen.

4. De stagiaire kan per onderdeel ten hoogste driemaal een toets afleggen.

7. Indien de stagiaire geen gebruik maakt van de voor hem geldende toetsgelegenheid, bedoeld in het vierde en vijfde lid, wordt de toets als niet behaald beschouwd.

5. Indien de stagiaire geen gebruik maakt van de voor hem geldende gelegenheid, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt de toets als niet behaald beschouwd.

8. Indien vrijstelling van onderwijs als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, is verleend, of het onderwijs van een geaccrediteerde opleiding wordt gevolgd, zijn het vierde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing, alsof het onderwijs bij de beroepsopleiding advocaten is gevolgd.

6. Indien vrijstelling van onderwijs als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, is verleend, neemt de stagiaire deel aan de eerste toetsgelegenheid nadat de vrijstelling is verleend.

9. De algemene raad kan afwijken van het derde tot en met achtste lid in gevallen waarin toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

7. De algemene raad kan afwijken van het derde tot en met zesde lid in gevallen waarin toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

 

Aan de beroepsopleiding advocaten is een examen verbonden. Dit examen bestaat uit een aantal toetsen ten aanzien van onderwijsonderdelen die met goed gevolg moeten worden behaald. Eerst als de stagiaire alle toetsen heeft behaald, kan het certificaat beroepsopleiding advocaten worden verstrekt.

 

De stagiaire dient gebruik te maken van de eerste aangeboden gelegenheid tot het afleggen van een toets. Een toets kan ter afsluiting van een onderwijsonderdeel, maar ook in het onderwijsonderdeel worden aangeboden. Uit het vierde lid volgt dat als een toets niet is behaald, twee herkansingen resteren. De stagiaire dient van de eerst aangeboden herkansingsgelegenheid gebruik te maken. Wordt de toets ook dan niet gehaald, dan hoeft de stagiaire een nieuwe herkansingsmogelijkheid niet direct te benutten.

 

In het geval op grond van artikel 3.18 vrijstelling voor deelname aan een onderwijsonderdeel is verleend, dient de stagiaire nog wel de toets te behalen. De stagiaire maakt van de eerst aangeboden gelegenheid gebruik.

 

De mogelijkheid voor de algemene raad om bij onbillijkheid van overwegende aard af te wijken van bepaalde regels over de toetsen blijft behouden (zie zevende lid).

 

Artikel I, onderdeel R (artikel 3.20)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.20 Vrijstelling van het examen

1.De algemene raad kan op schriftelijk verzoek van de stagiaire gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de in artikel 3.19, tweede lid, bedoelde verplichting om in alle onderdelen van het examen een toetsaf te leggen.

Artikel 3.20 Vrijstelling van het examen

1. De algemene raad kan op schriftelijk verzoek van de stagiaire gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de in artikel 3.19, tweede lid, bedoelde verplichting om in alle onderdelen van het examen een toets af te leggen.

2. De vrijstelling houdt tevens in een vrijstelling van de verplichting tot het deelnemen aan het onderwijs in het betreffende onderdeel van de beroepsopleiding advocaten.

2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, houdt tevens in een vrijstelling van de verplichting tot het deelnemen aan het onderwijs in het betreffende onderwijsonderdeel van de beroepsopleiding advocaten.

 

3. De algemene raad wint advies in van de examencommissie, indien de aard van het verzoek daartoe aanleiding geeft.

3. De algemene raad kan voorwaarden verbinden aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid.

4. De algemene raad kan voorwaarden verbinden aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid.

 

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van de verplichting om in alle onderdelen van het examen een toets af te leggen. De algemene raad zal hieromtrent een beleidsregel vaststellen. Gelet op inrichting van de vernieuwde beroepsopleiding advocaten (meer praktijkgericht) zal niet snel aanleiding bestaan om vrijstelling te verlenen. Indien de aard van het verzoek om vrijstelling daartoe aanleiding geeft, wordt advies ingewonnen bij de examencommissie.

 

Artikel I, onderdeel S (artikel 3.21)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.21 Certificaat

1. De stagiaire die het examen met gunstig gevolg heeft afgelegd, ontvangt van de algemene raad het certificaat beroepsopleiding advocaten.

Artikel 3.21 Certificaat

1. De algemene raad verstrekt aan de stagiaire het certificaat beroepsopleiding advocaten.

2. In het examenreglement, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, kan de algemene raad de verstrekking van de certificaten, bedoeld in het eerste lid, delegeren aan de examencommissie.

2. De algemene raad geeft geen certificaat af dan nadat:

a. de examencommissie heeft geoordeeld dat de stagiaire alle toetsen als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, met goed gevolg heeft afgelegd; en

b. de onderwijsaanbieder of onderwijsaanbieders hebben verklaard dat de stagiaire aan alle opleidingsverplichtingen heeft voldaan.

 

Het certificaat is het bewijs dat de stagiaire de beroepsopleiding advocaten met goed gevolg heeft afgerond. Dit certificaat is één van de vereisten voor het verkrijgen van de stageverklaring (zie artikel 3.2, eerste lid, van de Voda).

Het certificaat is tevens van belang voor de inschrijving als advocaat op het tableau.

 

In het tweede lid is voorzien in een procedure die vooraf dient te gaan aan het verstrekken van het certificaat. In het kader van deze procedure onderzoekt de algemene raad of is voldaan aan de limitatief opgesomde eisen voor het verstrekken van het certificaat. Eerst nadat de in de onderdelen a en b, bedoelde partijen hebben verklaard dat het certificaat mag worden afgegeven, mag dit door de algemene raad aan de stagiaire worden afgegeven.

 

Artikel I, onderdeel T (artikel 3.22)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.22 Terme de grâce

1. De algemene raad kan een stagiaire die is geschrapt op grond van artikel 8c, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Advocatenwet, desgevraagd, binnen twee jaar na de schrapping, nog ten hoogste tweemaal toelaten tot een toets in de nog niet behaalde examenonderdelen, tenzij daardoor het aantal toetskansen, bedoeld in artikel 3.19, zesde lid, wordt overschreden.

Artikel 3.22 Terme de grâce

1. De algemene raad kan een stagiaire die is geschrapt op grond van artikel 8c, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Advocatenwet, desgevraagd, binnen twee jaar na de schrapping, nog ten hoogste tweemaal toelaten tot een toets in de nog niet behaalde examenonderdelen voor de onderwijsonderdelen, tenzij daardoor het aantal gelegenheden, bedoeld in artikel 3.19, vierde lid, wordt overschreden.

2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts ingewilligd indien:

a. het onderwijs in het onderdeel van de beroepsopleiding advocaten waarop het verzoek ziet, is gevolgd dan wel indien daarvoor een vrijstelling als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, is verleend, en

b. de afwijzing naar het oordeel van de algemene raad zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts ingewilligd indien:

a. het onderwijs in het onderdeel van de beroepsopleiding advocaten waarop het verzoek ziet, is gevolgd dan wel indien daarvoor een vrijstelling als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, is verleend, en

b. de afwijzing naar het oordeel van de algemene raad zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

 

Artikel 3.22 is wetstechnisch aangepast aan het nieuwe artikel 3.19 van de Voda.

 

Artikel I, onderdeel U (artikel 3.22a)

 

Het nieuwe artikel 3.22a biedt een grondslag om regels te stellen over diverse onderwerpen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit van de beroepsopleiding advocaten. Deze regels gelden naast het door de algemene raad vastgestelde curriculum en opleidingsreglement.

 

Artikel I, onderdeel V (artikelen 3.23 en 3.24)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.23 Uitvoeringsorganisatie beroepsopleiding advocaten

De Nederlandse orde van advocaten sluit een overeenkomst met een uitvoeringsorganisatie over de uitvoering van de beroepsopleiding advocaten, met inbegrip van de bevoegdheid om examens af te nemen en met inachtneming van het in de Advocatenwet en bij of krachtens deze verordening bepaalde.

Artikel 3.23 Aanbieder basistest

 

De Nederlandse orde van advocaten sluit een overeenkomst met een aanbieder over de uitvoering van de basistest.

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.24 Beoordeling kwaliteit en advisering

De algemene raad wijst een organisatie aan die tot taak heeft:

a. de kwaliteit en de uitvoering van de beroepsopleiding advocaten door de uitvoeringsorganisatie en de geaccrediteerde opleidingsinstellingen te beoordelen;

b. de Nederlandse orde van advocaten gevraagd en ongevraagd te adviseren over de beroepsopleiding advocaten, waaronder in ieder geval de eindtermen en toetstermen.

Artikel 3.24 Uitvoeringsorganisatie beroepsopleiding advocaten

De Nederlandse orde van advocaten sluit een overeenkomst met een uitvoeringsorganisatie over de uitvoering van de beroepsopleiding advocaten, met uitzondering van de basistest.

 

Het huidige artikel 3.24 dat betrekking heeft op de Stichting beroepsopleiding advocaten, vervalt (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel A).

 

De huidige uitvoeringsorganisatie, een combinatie van CPO van de Radboud Universiteit en Dialogue B.V., heeft aangegeven de basistest niet te willen verzorgen. De voorgestelde artikelen 3.23 en 3.24 bieden een grondslag om een overeenkomst te sluiten met een aanbieder voor enerzijds de basistest en anderzijds de overige onderdelen van de beroepsopleiding advocaten. Als gevolg van een nieuw artikel over een aanbieder van de basistest is het bepaalde in het huidige artikel 3.23 ‘Uitvoeringsorganisatie beroepsopleiding advocaten’ verplaatst naar artikel 3.24. Tevens is de zinsnede in het huidige artikel 3.23 ‘, met inbegrip van de bevoegdheid om examens af te nemen en met inachtneming van het in de Advocatenwet en bij of krachtens deze verordening bepaalde’ geschrapt.

 

Artikel I, onderdeel W (artikel 3.25)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3.25 Accreditatie beroepsopleiding advocaten

1. Een opleidingsinstelling die de in artikel 3.15, eerste lid, onderdelen b en c, genoemde onderdelen van de beroepsopleiding advocaten aan wil bieden, doet een aanvraag om de opleiding te accrediteren bij de algemene raad.

Artikel 3.25 Accreditatie beroepsopleiding advocaten

1. Een opleidingsinstelling die de onderwijsonderdelen, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 3°, 4° en 5°, aan wil bieden, doet een aanvraag om de opleiding te accrediteren bij de algemene raad.

2. De aanvraag wordt in ieder geval vergezeld van:

a. een advies over de kwaliteit van de opleiding, gegeven door een door de algemene raad aangewezen adviesbureau;

b. een beschrijving van de opleiding, de vakken, de docenten en de lesmethode.

2. De aanvraag wordt in ieder geval vergezeld van de beschrijving van de onderwerpen, bedoeld in artikel 3.22a.

 

3. De algemene raad verleent de accreditatie indien:

a. de opleiding ten minste een van de in artikel 3.15, eerste lid, onderdeel b, genoemde hoofdrichtingen omvat;

b. de opleidingsinstelling en de opleiding voldoen aan de door de algemene raad vastgestelde accreditatievoorwaarden, bedoeld in het vierde lid; en

c. de continuïteit van het onderwijs is gewaarborgd.

3. De algemene raad verleent de accreditatie indien:

a. de opleiding de onderwijsonderdelen, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 3°, 4° en 5°, omvat;

b. de opleidingsinstelling en de opleiding voldoen aan het door de algemene raad vastgestelde kwaliteits- en accreditatiekader, bedoeld in artikel 3.22a; en

c. de continuïteit van het onderwijs is gewaarborgd.

 

4. Accreditatie wordt voor ten hoogste zes jaar verleend en kan telkens voor ten hoogste zes jaar worden verlengd.

4. Aan de accreditatie kan de algemene raad voorwaarden verbinden. Deze voorwaarden kunnen onder meer zien op de duur van de accreditatie, het verlenen van medewerking bij onderzoeken naar de kwaliteit van de opleiding en een verslagleggingsplicht.

5. De algemene raad kan voorwaarden verbinden aan de accreditatie.

5. De algemene raad kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de beoordeling van de aanvraag en het verlenen van de accreditatie.

6. De algemene raad kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure omtrent het verlenen en het verlengen van de accreditatie.

6. De algemene raad kan de accreditatie intrekken indien naar zijn oordeel niet wordt voldaan aan de eisen, voorwaarden en regels, bedoeld in het derde, vierde respectievelijk vijfde lid, dan wel de opleidingsinstelling of de inhoud van de opleiding anderszins niet voldoen.

7. De algemene raad kan de accreditatie intrekken indien naar zijn oordeel niet wordt voldaan aan de bij of krachtens het derde en vijfde lid gestelde regels, dan wel de opleidingsinstelling of de inhoud van de opleiding anderszins niet voldoen.

 

Een opleidingsinstelling kan geaccrediteerd worden om de onderwijsonderdelen ‘kantoorspecifieke vaardigheden’, ‘juridisch-inhoudelijke kennis’ én ‘voorbereiding integratieve dagen’ te mogen aanbieden.

 

Bij de aanvraag dient in ieder geval een beschrijving van de in artikel 3.22a beschreven onderwerpen te worden overlegd.

Op grond van het zesde lid worden regels gesteld over het proces van de aanvraag van de accreditatie. Het voornemen is om voor de materiële eisen te verwijzen naar het krachtens artikel 3.22a vastgestelde kwaliteits- en accreditatiekader.

 

De algemene raad verleent de accreditatie indien de opleiding de onderwijsonderdelen, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 3°, 4° én 5°, omvat, de opleidingsinstelling en de opleiding voldoen aan de door de algemene raad vastgestelde kwaliteits- en accreditatiekader, bedoeld in het 3.22a, en de continuïteit van het onderwijs is gewaarborgd. Dat een accreditatie ziet op de onderwijsonderdelen ‘kantoorspecifieke vaardigheden’, ‘juridisch-inhoudelijke kennis’ en ‘voorbereiding integratieve dagen’ gezamenlijk houdt verband met de wens om samenhang te borgen.

 

Aan een geaccrediteerde opleidingsinstelling kunnen op grond van artikel 3.15, derde lid, van de Voda taken en bevoegdheden betreffende voornoemde onderwijsonderdelen worden overgedragen.

 

Naast voornoemde onderwijsonderdelen bestaat de beroepsopleiding advocaten uit een voorportaal en de onderwijsonderdelen ‘ethiek’, ‘algemene vaardigheden’ en ‘integratieve dagen’. Deze onderdelen worden uitsluitend verzorgd door de uitvoeringsorganisatie, met uitzondering van de basistest, die door een andere aanbieder wordt verzorgd.

 

 

 

 

 

 

 

Artikel I, onderdeel X (artikel 8.2)

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 8.2 Uitsluiten toepassing lex silencio positivo

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de volgende beschikkingen:

a. de verklaring dat de stage is voltooid, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid;

b. de goedkeuring van de stage en de beoogd patroon, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid;

c. de vrijstelling van het onderwijs, bedoeld in artikel 3.18;

d. de vrijstelling van het examen, bedoeld in artikel 3.20;

e. de accreditatie van een opleiding, bedoeld in artikel 3.25;

f. de vrijstelling van de opleidingspunten bij civiele cassatie, bedoeld in artikel 4.11, derde lid.

Artikel 8.2 Uitsluiten toepassing lex silencio positivo

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de volgende beschikkingen:

a. de verklaring dat de stage is voltooid, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid;

b. de goedkeuring van de stage en de beoogd patroon, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid;

c. de vrijstelling van onderwijsonderdelen, bedoeld in artikel 3.18;

d. de vrijstelling van het examen, bedoeld in artikel 3.20;

e. de accreditatie van een opleiding, bedoeld in artikel 3.25;

f. de vrijstelling van de opleidingspunten bij civiele cassatie, bedoeld in artikel 4.11, derde lid.

 

In onderdeel c is de verwijzing ‘de vrijstelling van het onderwijs’ vervangen door ‘vrijstelling van onderwijsonderdelen’.

 

Artikel I, onderdeel Y (artikelen 9.2a en 9.2b)

 

De artikelen 9.2a en 9.2b regelen enkele overgangsrechtelijke onderwerpen. Deze zijn in hoofdstuk 4 van het algemeen deel van de toelichting nader toegelicht.

 

 

 

 



[1] De basistest wordt namens de NOvA aangeboden door een gespecialiseerde aanbieder, niet zijnde de uitvoeringsorganisatie.

[2] Zie overweging 2 van Richtlijn (EU)Richtlijn (EU) 2018/958 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2019 betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan een nieuwe reglementering van beroepen (PbEU 2018, L 173).

[3] Arrest van het Hof van Justitie van 30 november 1995, Gebhard, C-55/94.

[4] Zie overweging 17 van Richtlijn 2018/958,

[5] Zie het voorstel van wet tot ‘Wijziging van de Advocatenwet, de Gerechtsdeurwaarderswet, de Wet op het notarisambt en de Wet positie en toezicht advocatuur in verband met het opnemen van een grondslag voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van kwaliteitstoetsen bij advocaten, gerechtsdeurwaarders en notarissen en diverse aanpassingen van overwegend wetstechnische aard’ (Kamerstukken II, 2018/19, 35262, nr. 2).