Wijzigingsbesluit toelichting Voda 2016

AfdrukkenOpslaan als PDF

Besluit van de algemene raad van 6 juni 2017 houdende de wijziging van de toelichting op de Verordening op de advocatuur in verband met de periodieke actualisatie van regelgeving en de evaluatie civiele cassatie (Wijzigingsbesluit toelichting Voda 2016)

De algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten;

 

gelet op artikelen 8c, derde lid, en 60, tweede lid, van de Advocatenwet;

gelet op artikelen 2.27, tweede lid, 2.29, 2.35, eerste lid, 4.4, vierde lid, onderdeel d, 4.4, vijfde lid, 4.10, tweede lid, 4.12, tweede lid, 4.14, tweede lid en 6.4, tweede lid, van de Verordening op de advocatuur;

gezien het advies van de adviescommissie regelgeving;

 

stelt de navolgende bepalingen vast:

 

ARTIKEL I

 

De toelichting bij de Verordening op de advocatuur wordt gewijzigd als volgt:

 

A

 

De titel van Paragraaf 2.1.3 komt te luiden: “Paragraaf 2.1.3 Commissie cassatie” en daar waar in de toelichting wordt gesproken van “commissie civiele cassatie” wordt dit telkens gewijzigd in “commissie cassatie”.

 

B

 

De tweede alinea van de algemene toelichting onder paragraaf 2.1.3 komt te luiden als volgt:

 

De commissie wordt daarmee een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onderdeel b, van de Awb. De algemene raad faciliteert op grond van artikel 2.25 de commissie met een secretariaat. De leden en het secretariaat van de commissie civiele cassatie zijn ingevolge artikel 2:5 van de Awb tot geheimhouding verplicht ten aanzien van vertrouwelijke gegevens die hun in die functie ter kennis komen. De commissie cassatie brengt jaarlijks aan de algemene raad een verslag uit over haar werkzaamheden. De algemene raad neemt op zijn beurt de cijfers op in het jaarverslag van de Nederlandse orde van advocaten.

 

C

 

De toelichting op artikel 2.9 komt te luiden als volgt:

 

De commissie cassatie ontwikkelt exameneisen, neemt examens en proeven van bekwaamheid af en geeft de verklaring af dat een advocaat voldoet aan de gestelde eisen. Met betrekking tot het toetsen en beoordelen van de kennis respectievelijk de vakbekwaamheid wordt het volgende opgemerkt. Het toetsen betreft de kennis van een advocaat ter verkrijging van de voorwaardelijke aantekening ‘advocaat bij de Hoge Raad’. Voor dat moment is er dus nog geen sprake van een advocaat bij de Hoge Raad. Beoordelen ziet meer op de kunde van advocaten die reeds zijn ingeschreven bij de Hoge Raad. Het gaat om de onvoorwaardelijke aantekening als ‘advocaat bij de Hoge Raad’ en om het behoud van die aantekening. Derhalve betreft het een andere fase dan het toetsen.

 

D

 

De titel van Paragraaf 2.1.4 Adviescommissie civiele cassatie komt te luiden: “Nederlandse delegatie, commissies en werkgroepen CCBE” en de toelichting daaronder komt te luiden als volgt:

 

De Nederlandse delegatie bij de CCBE bestaat uit twee leden van de algemene raad, waaronder de algemeen deken, de information officer, een medewerker van het bureau van de Nederlandse orde van advocaten en een vierde lid. De delegatie heeft tot taak de Nederlandse orde van advocaten te vertegenwoordigen bij de standing committee en de plenaire vergadering van de CCBE. Daarnaast kan de CCBE commissies en werkgroepen in het leven roepen. Het is mogelijk dat de CCBE de algemene raad verzoekt te participeren in een dergelijke commissie of werkgroep. De algemene raad kan één of meerdere personen aanwijzen om de Nederlandse orde van advocaten te vertegenwoordigen in de betreffende commissie of werkgroep. Zij dienen hun werkzaamheden echter via de information officer af te stemmen met de algemene raad en daarover verslag te doen.

 

E

 

De toelichting op artikel 2.12 tot en met artikel 2.15 vervalt.

 

F

 

Na de toelichting van artikel 2.23 wordt een paragraaf met toelichting ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.1.6a Commissie disciplinaire rechtspraak

 

De commissie disciplinaire rechtspraak leest tuchtrechtelijke beslissingen en onderzoekt welke beslissingen zich ervoor lenen om onder de aandacht te brengen van advocaten en derden. Deze tuchtrechtelijke beslissingen kunnen, indien nuttig en van belang, worden geannoteerd. De publicatie vindt plaats in het Advocatenblad.

 

G

 

De eerste alinea van de toelichting van artikel 2.24 komt te luiden als volgt:

 

De raad van advies brengt een verslag van werkzaamheden uit. De algemene raad zendt dit verslag van werkzaamheden aan het college van afgevaardigden. Tevens maakt de algemene raad het verslag van werkzaamheden openbaar door publicatie op de website.

 

H

 

Na de toelichting op artikel 2.35 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.2.4 Subsidie ondersteuning tuchtcolleges

 

De stichting ondersteuning tuchtrechtcolleges advocatuur (SOTA) heeft statutair tot doel “het beheer en de distributie van de door de Orde beschikbaar gestelde financiële middelen ten behoeve van het functioneren van de tuchtrechtspraak voor advocaten”.

 

De algemene raad draagt zorg voor de besluitvorming over en uitbetaling van die financiële middelen. Als gevolg van het materiële subsidiebegrip dat in de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht wordt gehanteerd moet de financiële vergoeding van de Nederlandse orde van advocaten aan de stichting worden gekwalificeerd als een subsidie in de zin van de Awb en dient de juridische grondslag voor de verlening van die subsidie te worden vastgelegd in een ‘wettelijk voorschrift’; in dit geval de Verordening op de advocatuur.

 

Bij het opstellen van paragraaf 2.2.4 is zo veel mogelijk aangesloten bij de wettelijke bepalingen van de subsidietitel in de Algemene wet bestuursrecht (titel 4.2), zodat in de verordening kan worden volstaan met de regels die specifiek gelden voor de subsidieverlening en subsidievaststelling door de algemene raad jegens de stichting. In het bijzonder is uitdrukkelijk afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht over per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen van toepassing verklaard op de subsidiëring van de stichting. Deze afdeling bevat een uitgebreide standaardregeling voor het verlenen van exploitatiesubsidies aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. De standaardregeling bevat nadere bepalingen over onder andere de termijnen en verantwoording bij de aanvraag en de vaststelling van de jaarlijkse subsidie.

 

Daarnaast is ook uitdrukkelijk artikel 4.76 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing verklaard. Hierdoor heeft de SOTA de verplichting om via het financiële verslag voldoende inzicht te geven.

 

In de voorgestelde artikelen zijn aanvullend op de wettelijke bepalingen regels opgenomen over onder meer het vaststellen van een subsidieplafond en een begrotingsvoorbehoud, de wijze waarop de subsidie wordt aangevraagd en vastgesteld en de daarbij geldende termijnen. Ook de verantwoording voor de uitgaven en het aanhouden van een egalisatiereserve zijn in het voorstel neergelegd.

 

I

 

In de vierde alinea van de toelichting op artikel 3.3 wordt “Artikel 8c, vierde lid, van de Advocatenwet”  gewijzigd in “Artikel 8c, vijfde lid, van de Advocatenwet”.

 

J

 

In de vierde alinea van de toelichting op artikel 3.4 wordt “Artikel 8c, tweede lid, van de Advocatenwet” gewijzigd in “Artikel 8c, derde lid, van de Advocatenwet” en in de vijfde alinea, laatste volzin, van de toelichting op artikel 3.4 wordt “artikel 3.16, vijfde lid” gewijzigd in “artikel 3.16, vierde lid”.

 

K

 

Aan het einde van de derde alinea van de toelichting op artikel 3.16 die aanvangt met “Het tweede lid” wordt de volgende tekst toegevoegd:

 

De stagiaire die het verschuldigde onderwijs- en examengeld niet heeft betaald kan eveneens de toelating tot de beroepsopleiding worden ontzegd. Voordat hiertoe wordt overgegaan wordt de stagiaire meerdere malen aangemaand tot betaling met een uitleg over de gevolgen. De stagiaire die fraude pleegt kan eveneens de toegang tot de beroepsopleiding worden ontzegd. Dit is nader geregeld in het examenreglement.

 

In de vierde alinea van de toelichting op artikel 3.16 wordt “Het vierde lid stelt veilig dat een stagiaire (…)” gewijzigd in “Het derde lid stelt veilig dat een stagiaire (…)”

 

L

 

In de toelichting op artikel 3.21 wordt “artikel 8c, tweede lid, van de Advocatenwet” gewijzigd in “artikel 8c, derde lid, van de Advocatenwet”.

 

M

 

In de toelichting op artikel 4.4 komt de alinea inzake het derde lid te luiden als volgt:

 

Het derde lid maakt het mogelijk dat een advocaat die in het voorgaande jaar een overschot aan opleidingspunten behaalde, dit overschot kan gebruiken om in het huidige jaar een tekort te compenseren. Hij kan daardoor een overschot aan opleidingspunten, met een maximum van tien opleidingspunten, meenemen naar het volgende jaar. Om een beroep te kunnen doen op de compensatieregeling dient de advocaat in het desbetreffende kalenderjaar ten minste tien juridische opleidingspunten te hebben behaald.

 

Na de alinea over onderdeel d wordt een alinea ingevoegd, luidende:

 

Op grond van het vijfde lid, onderdeel b, kan de algemene raad regels stellen over de erkenning van opleidingsinstellingen. Een opleidingsinstelling is een juridische entiteit, zoals een vennootschap. De opleidingsinstelling kan dus ook een vennootschap onder firma zijn of een maatschap. Een handelsnaam kan derhalve niet worden erkend.

 

N

 

De toelichting op artikel 4.8 komt te luiden als volgt:

 

De advocaat bij de Hoge Raad onderhoudt zijn specifieke kennis op het terrein van burgerlijk recht of burgerlijk procesrecht en cassatietechniek door ten minste tien opleidingspunten per jaar te behalen op die terreinen. Indien de advocaat daaraan niet voldoet, kan de raad van de orde op grond van artikel 9k, eerste lid, van de Advocatenwet de raad van discipline verzoeken om doorhaling van de aantekening. Als dat verzoek wordt toegewezen, verliest de advocaat de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad.

 

O

 

De laatste alinea van de toelichting op artikel 4.9 komt te luiden als volgt:

 

De algemene raad kan de bevoegdheid om te beslissen op verzoeken om vrijstelling mandateren aan bijvoorbeeld de commissie cassatie. Het is tevens denkbaar dat, indien de algemene raad de commissie niet mandateert, de commissie op andere wijze om haar expertise wordt gevraagd. Tegen de weigering om een (gedeeltelijke) vrijstelling te verlenen staat bezwaar open.

 

P

 

De vierde alinea van de toelichting op artikel 4.10 komt te luiden als volgt:

 

De weigering om een verklaring af te geven is een beschikking in de zin van de Awb waartegen bezwaar open staat bij de algemene raad.

 

Q

 

De vierde alinea van de toelichting op artikel 4.11 en 4.12 komt te luiden als volgt:

 

De voorwaardelijke aantekening “advocaat bij de Hoge Raad” geldt voor een termijn van drie jaar.  Het is de bedoeling dat de advocaat vóór het verstrijken van deze drie jaar de onvoorwaardelijke aantekening ”advocaat bij de Hoge Raad” in burgerlijke zaken aanvraagt en verkrijgt. In bijzondere omstandigheden, waaronder de situatie dat er in rechtsgebieden zich weinig cassatiezaken voordoen, is een verlenging van de termijn van drie jaar mogelijk. Het gaat dan om rechtsgebieden in een bepaalde niche. Een advocaat die uitsluitend op dat rechtsgebied werkzaam is, kan verwachten dat hij weinig cassatiezaken zal krijgen. Deze verlenging wordt alleen verleend indien het naar de overtuiging van de algemene raad vast is komen te staan dat er op dat specifieke rechtsgebied zo weinig zaken aangebracht worden bij de Hoge Raad, dat het onredelijk is om onverminderd vast te houden aan de geldingsduur van de inschrijving van drie jaar.

 

R

 

De derde alinea van de toelichting op artikel 4.13 en 4.14 komt te luiden als volgt:

 

Bij het verzoek toont de advocaat aan dat hij voldoet aan de eis genoemd in artikel 4.9, eerste lid. De advocaat zal ten minste twaalf zaken moeten behandelen in de drie jaar waarin hij een voorwaardelijke aantekening heeft op grond van artikel 4.11. Van die twaalf zaken moeten er ten minste zes tot een inhoudelijke beoordeling door de Hoge Raad hebben geleid. Een afdoening op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie telt niet mee. De geldigheidsduur heeft tot gevolg dat een advocaat tijdig de proeve van bekwaamheid moet afleggen om ook binnen dat tijdvak de tijd te hebben voor een eventuele herkansing.

 

In de vijfde alinea van de toelichting op artikel 4.13 en 4.14 wordt in de op een na laatste volzin het woord “aan” verwijderd.

 

S

 

In de vijfde alinea van de toelichting op artikel 5.2 wordt verwijderd:

 

Onder dit onderdeel kunnen ook advocaten worden geschaard die hun praktijk uitoefenen in de vorm van een flexibele schil rond een bestaand kantoor. Deze advocaten zijn niet in dienst noch partner bij een (groter) kantoor, maar behandelen wel zaken, zowel op eigen initiatief als op verzoek van het kantoor. De advocaat is te beschouwen als een adviseur die optreedt voor cliënten in een kantoorverband. Hij ontvangt een vergoeding van het kantoor (en niet van de cliënt).

 

De zesde alinea van de toelichting op artikel 5.2, die aanvangt met “indien de eigen adviespraktijk” komt te vervallen.

 

T

 

De eerste alinea van de toelichting op artikel 6.24 komt te luiden als volgt:

 

De advocaat is verplicht adequaat verzekerd te zijn tegen het risico van beroepsaansprakelijkheid. Onder adequaat verzekerd zijn wordt in ieder geval verstaan dat de verzekering voldoende dekking biedt tegen het risico van beroepsaansprakelijkheid gelet op de aard en de omvang van de praktijk van de advocaat. Een advocaat die wordt ingezet door een kantoor waaraan hij niet vast is verbonden, vergewist zich ervan dat hij, ook met betrekking tot de werkzaamheden die hij voor dit kantoor verricht, adequaat is verzekerd. Het doel van deze regel is om het publiek tot op zekere hoogte waarborg te bieden dat iedere advocaat voldoende verhaal biedt in geval van schade door een beroepsfout. Het is dan ook niet mogelijk een ontheffing van de verzekeringsplicht te krijgen.

 

U

 

In de toelichting op artikel 7.4 wordt na de tweede alinea een alinea ingevoegd, luidende:

 

Er zijn kantoren die voor bepaalde zaken een advocaat inzetten die niet vast aan het kantoor verbonden is. De betreffende advocaat heeft zelf een eenmanskantoor of is verbonden aan een ander kantoor. Het inlenende kantoor mag op de website, of in andere uitingen, geen onduidelijkheid laten bestaan over de wijze waarop deze advocaat aan het kantoor verbonden is. Ten onrechte kan de indruk worden gewekt dat sprake is van een vast dienstverband, doordat de advocaat op de website tussen de medewerkers van het betreffende kantoor is geplaatst (bijvoorbeeld onder “onze mensen”), of door bijvoorbeeld de vermelding van een eigen kantoormailadres en doorkiesnummer en het noemen van een secretaresse. In die gevallen is sprake van onvoldoende transparantie en wordt in strijd gehandeld met de norm zoals neergelegd in het eerste lid. Het is uiteraard toegestaan de advocaat op de website van het kantoor, het briefpapier of in andere uitingen te vermelden, mits de positie van deze advocaat voldoende wordt onderscheiden van andere (vaste) medewerkers, bijvoorbeeld door middel van een aparte pagina op de website. Een advocaat die regelmatig wordt ingezet door een kantoor waaraan hij niet vast verbonden is, vermeldt dit op zijn eigen website.

 

De alinea over onderdeel d komt te luiden als volgt:

 

Met onderdeel d wordt het advocatenkantoor verplicht om aan te geven hoe de advocaat verzekerd is voor beroepsaansprakelijkheid. Het is daartoe niet nodig de naam of namen van de verzekeraar te publiceren. In het algemeen kan volstaan worden met een korte beschrijving van de partij die verzekerd is (de individuele advocaat, zijn kantoor, het samenwerkingsverband of de rechtspersoon) en of de aansprakelijkheid is beperkt. Indien het kantoor een advocaat inzet die niet vast aan het kantoor verbonden is, moet duidelijk zijn op welke wijze hij verzekerd is ter zake van het risico van de beroepsaansprakelijkheid met betrekking tot de werkzaamheden die hij voor het inlenende kantoor verricht.

 

De alinea over onderdeel e komt te luiden als volgt:

 

Op grond van onderdeel e zal de advocaat zijn kantoorklachtenregeling, bedoeld in artikel 6.28, openbaar moeten maken. Ook hier geldt dat, indien een kantoor een advocaat inzet die niet vast aan het kantoor verbonden is, duidelijk moet zijn tot welke raad van de orde de advocaat behoort en welke kantoorklachtenregeling op deze advocaat van toepassing is met betrekking tot de werkzaamheden die hij voor het inlenende kantoor verricht.

 

V

 

In de toelichting op artikel 7.5 wordt na de eerste alinea een alinea ingevoegd, luidende:

 

Indien bij de uitvoering van de opdracht een advocaat is betrokken die niet vast aan het kantoor is verbonden, dan wordt de cliënt hierover in de opdrachtbevestiging geïnformeerd. Duidelijk moet zijn tot welke raad van de orde de advocaat behoort, op welke wijze de advocaat verzekerd is ter zake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid en welke kantoorklachtenregeling op de advocaat van toepassing is met betrekking tot de werkzaamheden die hij in opdracht van de cliënt verricht.

 

W

 

De toelichting op artikel 8.4 vervalt.

 

ARTIKEL II

 

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2017

 

ARTIKEL III

 

 

Dit besluit wordt aangehaald als: Wijzigingsbesluit toelichting Voda 2016.