R-06 Veegregeling 2018
Veegregeling 2018
Besluit van de algemene raad van 14 december 2018 houdende de wijziging van de Regeling op de advocatuur in verband met de periodieke actualisatie van regelgeving (Veegregeling 2018)
De algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten,
gelet op artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet;
gelet op de artikelen 2.31, 2.35, 4.9 en 6.16 van de Verordening op de advocatuur;
gezien het advies van de adviescommissie regelgeving;
stelt het navolgende besluit vast:
ARTIKEL I
De Regeling op de advocatuur wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
---|---|
Artikel 2 Indeling categorieën 1. Een advocaat wordt in categorie 1 ingedeeld voor de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet, behoudens de in het tweede lid bedoelde gevallen. 2. Voor de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet wordt in categorie 2 ingedeeld: de advocaat a. wiens bruto-inkomen in het tweede jaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar gelijk was aan dan wel lager dan € 37.000, of b. die op 1 januari van het desbetreffende jaar in totaal nog geen drie jaar op het tableau stond ingeschreven. 3. Een indeling in categorie 2 uitsluitend op grond van het tweede lid, onderdeel b, is niet van toepassing op de advocaat die is ingeschreven op grond van artikel 1 juncto artikel 2a van de Advocatenwet. 4. Op de advocaat die op 1 januari van het desbetreffende jaar op grond van artikel 16h van de Advocatenwet staat ingeschreven, is het bepaalde in het eerste en tweede lid, onderdeel a, van overeenkomstige toepassing. | Artikel 2 Indeling categorieën 1. Een advocaat wordt in categorie 1 ingedeeld voor de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt voor de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet, in categorie 2 ingedeeld de advocaat die: a. aantoont dat diens bruto-inkomen in het tweede jaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar gelijk was aan dan wel lager was dan € 37.000; of b. op 1 januari van het desbetreffende jaar in totaal nog geen drie jaar op het tableau stond ingeschreven. 3. Een indeling in categorie 2 uitsluitend op grond van het tweede lid, onderdeel b, is niet van toepassing op de advocaat die is ingeschreven op grond van artikel 1 juncto artikel 2a van de Advocatenwet. 4. Op de advocaat die op 1 januari van het desbetreffende jaar op grond van artikel 16h van de Advocatenwet staat ingeschreven, is het bepaalde in het eerste en tweede lid, onderdeel a, van overeenkomstige toepassing. |
B
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
---|---|
Artikel 3 Berekening bruto-inkomen 1. Het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, omvat alle bruto inkomsten uit arbeid, ongeacht of deze met de advocatuur samenhangen of niet, vermeerderd met een eventueel ontvangen WW- of ZW-uitkering. Niet tot overige bruto inkomsten uit arbeid behoeven te worden aangemerkt: a. pensioen-, VUT- en arbeidsongeschiktheidsheidsuitkeringen (WAO, WIA, etc.); b. interestvergoedingen over ingebracht kapitaal in de praktijkvennootschap; c. stakingswinst. 2. Indien in het bruto-inkomen één van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, genoemde elementen zijn begrepen, dan vermeldt de advocaat dit apart. 3. In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk als zelfstandige uitoefent, de bruto praktijkwinst na aftrek van uitsluitend praktijkkosten mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend. Niet tot praktijkkosten worden gerekend: a. fiscale aftrekposten waaronder zelfstandigenaftrek, investeringsaftrek, MKB vrijstelling, de ingevolge de Wet Inkomstenbelasting 2001 geheel of gedeeltelijk van aftrek uitgesloten algemene kosten, etc.; b. heffing premies volksverzekering op het inkomen van de zelfstandige; c. premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering; d. inkomstenbelasting op het inkomen van de zelfstandige. 4. In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk uitoefent door middel van een praktijkrechtspersoon, de bruto praktijkwinst na aftrek van uitsluitend praktijkkosten mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend. Niet tot praktijkkosten worden gerekend: a. het salaris van de advocaat/eigenaar der aandelen, b. de direct op dit salaris betrekking hebbende sociale lasten en pensioenlasten en c. de door de vennootschap verschuldigde vennootschapsbelasting; d. de ingevolge de Wet Inkomstenbelasting 2001 geheel of gedeeltelijk van aftrek uitgesloten algemene kosten. 5. In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk in loondienst uitoefent mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend: alle inkomsten uit arbeid vóór heffing van premies volksverzekering en loon- of inkomstenbelasting. Hieronder wordt gerekend: alle inkomsten die onder de loonbelasting vallen – ook opties op aandelen – en de fiscale bijtelling auto van de zaak. | Artikel 3 Berekening bruto-inkomen 1. Het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, omvat alle bruto inkomsten uit arbeid, ongeacht of deze met de advocatuur samenhangen of niet, vermeerderd met een eventueel ontvangen WW- of ZW-uitkering. Niet tot overige bruto inkomsten uit arbeid behoeven te worden aangemerkt: a. pensioen-, VUT- en arbeidsongeschiktheidsheidsuitkeringen (WAO, WIA, etc.); b. interestvergoedingen over ingebracht kapitaal in de praktijkvennootschap; c. stakingswinst. 2. Indien in het bruto-inkomen één van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, genoemde elementen zijn begrepen, dan vermeldt de advocaat dit apart. 3. In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk als zelfstandige uitoefent, de bruto praktijkwinst na aftrek van uitsluitend praktijkkosten mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend. Op de bruto-praktijkwinst kan niet in mindering worden gebracht: a. fiscale aftrekposten waaronder zelfstandigenaftrek, investeringsaftrek, MKB vrijstelling, de ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 geheel of gedeeltelijk van aftrek uitgesloten algemene kosten, etc.; b. heffing premies volksverzekering op het inkomen van de zelfstandige; c. premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering; d. inkomstenbelasting op het inkomen van de zelfstandige. 4. In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk uitoefent door middel van een praktijkrechtspersoon, de bruto praktijkwinst na aftrek van uitsluitend praktijkkosten mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend. Niet tot praktijkkosten worden gerekend: a. het salaris van de advocaat/eigenaar der aandelen, b. de direct op dit salaris betrekking hebbende sociale lasten en pensioenlasten en c. de door de vennootschap verschuldigde vennootschapsbelasting; d. de ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 geheel of gedeeltelijk van aftrek uitgesloten algemene kosten. 5. In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk in loondienst uitoefent mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend: alle inkomsten uit arbeid vóór heffing van premies volksverzekering en loon- of inkomstenbelasting. Hieronder wordt gerekend: alle inkomsten die onder de loonbelasting vallen – ook opties op aandelen – en de fiscale bijtelling auto van de zaak. |
C
Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
---|---|
Artikel 4 Bewijsmiddelen bruto-inkomen 1. Bezwaar tegen indeling in categorie 1, bedoeld in artikel 2, eerste lid, gaat vergezeld van een kopie van alle pagina's van het (elektronische) aangifteformulier Inkomstenbelasting over het betreffende jaar en voor ondernemers een kopie van de elektronische ondernemersaangifte IB van het desbetreffende jaar. 2. Indien het bezwaarlijk is om de in het eerste lid genoemde middelen mee te zenden kan ook volstaan worden met een verklaring van een Registeraccountant of van een Accountants-Administratieconsulent, die inhoudt dat het bruto-inkomen uit arbeid door hem is gecontroleerd waarbij de accountant de hoogte van dat bruto-inkomen noemt. | Artikel 4 Bewijsmiddelen bruto-inkomen 1. Bezwaar tegen indeling in categorie 1, bedoeld in artikel 2, eerste lid, gaat vergezeld van een kopie van alle pagina’s betreffende Box 1 en Box 2 van het (elektronische) aangifteformulier inkomstenbelasting over het desbetreffende jaar en voor ondernemers een kopie van de elektronische ondernemersaangifte inkomstenbelasting van het desbetreffende jaar. 2. Indien het bezwaarlijk is om de in het eerste lid genoemde middelen mee te zenden kan de advocaat ook volstaan met een verklaring van een registeraccountant of van een accountants-administratieconsulent. 3. De verklaring van een registeraccountant of van een accountants-administratieconsulent vermeldt in elk geval: a. de naam van de advocaat; b. de hoogte van het gecontroleerde bruto-inkomen uit arbeid; c. het jaar waarover de controle heeft plaatsgevonden en waarop het bruto-inkomen uit arbeid is berekend; d. dat het bruto-inkomen uit arbeid over het desbetreffende jaar is vastgesteld aan de hand van het ingediende aangifteformulier inkomstenbelasting en voor ondernemers aan de hand van de ingediende ondernemersaangifte inkomstenbelasting; e. dat de hoogte van het bruto-inkomen uit arbeid over het desbetreffende jaar conform de in artikel 3 van de Regeling op de advocatuur opgenomen wijze is berekend. |
D
Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
---|---|
Artikel 5 Hoogte vacatiegeld 1. Het vacatiegeld, bedoeld in artikel 2.31, eerste lid, van de Verordening bedraagt per vergadering, zitting of toets, van: a. de raad van advies: € 500; b. het college van afgevaardigden, de financiële commissie en het hof van discipline: € 250; c. de raad van discipline en de redactie van het Advocatenblad: € 160; d. de commissie cassatie voor een: – examen: € 500,– – proeve van bekwaamheid: € 750,– e. het bestuur van de stichting beroepsopleiding advocaten per dagdeel: € 500. 2. Meerdere vergaderingen, zittingen of toetsen op één dag worden als één vergadering, zitting of toets gezien. 3. Indien op één dag verschillende vacatiegelden van toepassing zijn, wordt slechts eenmaal het hoogste bedrag toegekend. | Artikel 5 Hoogte vacatiegeld 1. Het vacatiegeld, bedoeld in artikel 2.31, eerste lid, van de Verordening, bedraagt: a. per vergadering van de raad van advies: € 500; b. per vergadering van het college van afgevaardigden of de financiële commissie: € 250; c. per zitting van het hof van discipline: € 393; e. per zitting van de raad van discipline: € 299; d. per vergadering van de redactie van het Advocatenblad: € 160; e. per toets door de commissie cassatie voor een: – examen: € 500; – proeve van bekwaamheid: € 750; f. per vergadering van het bestuur van de stichting beroepsopleiding advocaten per dagdeel: € 500. 2. Meerdere vergaderingen, zittingen of toetsen op één dag worden als één vergadering, zitting of toets gezien. 3. Indien op één dag verschillende vacatiegelden van toepassing zijn, wordt slechts eenmaal het hoogste bedrag toegekend. |
E
Artikel 24 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
---|---|
Artikel 24 Opgave en toerekening van cassatiezaken 1. De advocaat doet opgave van de door hem behandelde cassatiezaken bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van de Verordening. 2. De opgave houdt in: a. de zaaknamen; b. of is opgetreden namens eiser of namens verweerder; c. de ECLI-, rol- of rekestnummers waar het betreft zaken die tot een beoordeling door de Hoge Raad hebben geleid; d. de datum van de adviezen, e. of meer dan een advocaat de zaak heeft behandeld; f. de inhoud van de aan hem verleende vrijstelling, indien van toepassing. 3. Indien de cassatiezaak door twee advocaten is behandeld en beiden hebben een min of meer gelijkwaardige inbreng gehad, wordt de zaak met het oog op artikel 4.9 van de Verordening voor de helft aan iedere advocaat toegerekend. 4. Indien een cassatiezaak door meer dan twee advocaten is behandeld, wordt de zaak met het oog op artikel 4.9 van de Verordening voor de helft aan ten hoogste twee advocaten toegerekend. | Artikel 24 Opgave en toerekening van cassatiezaken 1. De advocaat doet opgave van de door hem behandelde cassatiezaken bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van de Verordening. 2. De opgave houdt in: a. de zaaknamen; b. of is opgetreden namens eiser of namens verweerder; c. de ECLI-, rol- of rekestnummers waar het betreft zaken die tot een beoordeling door de Hoge Raad hebben geleid; d. de datum van de adviezen, e. of meer dan een advocaat de zaak heeft behandeld; f. de inhoud van de aan hem verleende vrijstelling, indien van toepassing. 3. Indien de cassatiezaak door twee advocaten is behandeld en beiden hebben een min of meer gelijkwaardige inbreng gehad, kan ieder van de advocaten een halve cassatiezaak opvoeren. 4. Indien een cassatiezaak door meer dan twee advocaten is behandeld, kunnen slechts twee advocaten ieder een halve cassatiezaak opvoeren. |
F
Artikel 27 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
---|---|
Artikel 27 Geldigheid advocatenpas en authenticatiemiddel De advocatenpas en het authenticatiemiddel zijn ten hoogste drie jaar geldig. | Artikel 27 Geldigheid advocatenpas en authenticatiemiddel De advocatenpas en het authenticatiemiddel zijn ten hoogste vijf jaar geldig. |