Regeling op de advocatuur [Historische versie; geldig 01-10-2020 - 31-12-2020]

Besluit van de algemene raad van 1 december 2014 tot vaststelling van de regeling op de advocatuur (Regeling op de advocatuur)

De algemene raad; 

Gelet op artikel 4, eerste lid, onderdeel c, en artikel 60, tweede lid, van de Advocatenwet; 

Gelet op artikel 2.27, artikel 2.28, artikel 2.29, artikel 2.30, artikel 2.35, artikel 2.36, artikel 3.5, artikel 3.14, artikel 3.25, vijfde lid, artikel 4.4, vijfde lid, artikel 4.8, tweede lid, artikel 4.10, tweede lid, artikel 4.12, tweede lid, artikel 4.14, tweede lid, artikel 5.12, derde lid, artikel 6.2, tweede lid, artikel 6.4, tweede lid, artikel 6.6, artikel 6.16, tweede lid, artikel 6.22, tiende lid, en artikel 6.24, vijfde lid, van de Verordening op de advocatuur;

stelt de volgende regeling vast:

Hoofdstuk 1 Definities

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder: Verordening: de Verordening op de advocatuur.

Hoofdstuk 2 Financiële bepalingen

Paragraaf 2.1 Financiële bijdrage

Artikel 2 Indeling categorieën

  1. Een advocaat wordt in categorie 1 ingedeeld voor de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet.
  2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt voor de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet, in categorie 2 ingedeeld de advocaat die:
    1. aantoont dat diens bruto-inkomen in het tweede jaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar gelijk was aan dan wel lager was dan € 37.000; of
    2. op 1 januari van het desbetreffende jaar in totaal nog geen drie jaar op het tableau stond ingeschreven.
  3. Een indeling in categorie 2 uitsluitend op grond van het tweede lid, onderdeel b, is niet van toepassing op de advocaat die is ingeschreven op grond van artikel 1 juncto artikel 2a van de Advocatenwet.
  4. Op de advocaat die op 1 januari van het desbetreffende jaar op grond van artikel 16h van de Advocatenwet staat ingeschreven, is het bepaalde in het eerste en tweede lid, onderdeel a, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 Berekening bruto-inkomen

1.    Het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, omvat alle bruto inkomsten uit arbeid, ongeacht of deze met de advocatuur samenhangen of niet, vermeerderd met een eventueel ontvangen WW- of ZW-uitkering. Niet tot overige bruto inkomsten uit arbeid behoeven te worden aangemerkt:

a.     pensioen-, VUT- en arbeidsongeschiktheidsheidsuitkeringen (WAO, WIA, etc.);

b.    interestvergoedingen over ingebracht kapitaal in de praktijkvennootschap;

c.     stakingswinst.

2.    Indien in het bruto-inkomen één van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, genoemde elementen zijn begrepen, dan vermeldt de advocaat dit apart.

3.    In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk als zelfstandige uitoefent, de bruto praktijkwinst na aftrek van uitsluitend praktijkkosten mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend. Op de bruto-praktijkwinst kan niet in mindering worden gebracht: 

a.     fiscale aftrekposten waaronder zelfstandigenaftrek, investeringsaftrek, MKB vrijstelling, de ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 geheel of gedeeltelijk van aftrek uitgesloten algemene kosten, etc.;

b.    heffing premies volksverzekering op het inkomen van de zelfstandige;

c.     premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering;

d.     inkomstenbelasting op het inkomen van de zelfstandige.

4.    In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk uitoefent door middel van een praktijkrechtspersoon, de bruto praktijkwinst na aftrek van uitsluitend praktijkkosten mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend. Niet tot praktijkkosten worden gerekend:

a.     het salaris van de advocaat/eigenaar der aandelen,

b.    de direct op dit salaris betrekking hebbende sociale lasten en pensioenlasten en

c.     de door de vennootschap verschuldigde vennootschapsbelasting;

d.    de ingevolge de Wet Inkomstenbelasting 2001 geheel of gedeeltelijk van aftrek uitgesloten algemene kosten.

 

5.    In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk in loondienst uitoefent mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend: alle inkomsten uit arbeid vóór heffing van premies volksverzekering en loon- of inkomstenbelasting. Hieronder wordt gerekend: alle inkomsten die onder de loonbelasting vallen - ook opties op aandelen - en de fiscale bijtelling auto van de zaak.

Artikel 4 Bewijsmiddelen bruto-inkomen

  1. Bezwaar tegen indeling in categorie 1, bedoeld in artikel 2, eerste lid, gaat vergezeld van een kopie van alle pagina’s betreffende Box 1 en Box 2 van het (elektronische) aangifteformulier inkomstenbelasting over het desbetreffende jaar en voor ondernemers een kopie van de elektronische ondernemersaangifte inkomstenbelasting van het desbetreffende jaar.
  2. Indien het bezwaarlijk is om de in het eerste lid genoemde middelen mee te zenden kan de advocaat ook volstaan met een verklaring van een registeraccountant of van een accountants-administratieconsulent.
  3. De verklaring van een registeraccountant of van een accountants-administratieconsulent vermeldt in elk geval:
    1. de naam van de advocaat;
    2. de hoogte van het gecontroleerde bruto-inkomen uit arbeid;
    3. het jaar waarover de controle heeft plaatsgevonden en waarop het bruto-inkomen uit arbeid is berekend;
    4. dat het bruto-inkomen uit arbeid over het desbetreffende jaar is vastgesteld aan de hand van het ingediende aangifteformulier inkomstenbelasting en voor ondernemers aan de hand van de ingediende ondernemersaangifte inkomstenbelasting;
    5. dat de hoogte van het bruto-inkomen uit arbeid over het desbetreffende jaar conform de in artikel 3 van de Regeling op de advocatuur opgenomen wijze is berekend.

Paragraaf 2.2 Vacatiegelden en vergoedingen

Artikel 5 Hoogte vacatiegeld

1.     Het vacatiegeld, bedoeld in artikel 2.31, eerste lid, van de Verordening, bedraagt:

a.     per vergadering van de raad van advies: € 500;

b.     per vergadering van het college van afgevaardigden of de financiële commissie: € 250;

c.     per zitting van het hof van discipline: € 393;e. per zitting van de raad van discipline: € 299;

d.     per vergadering van de redactie van het Advocatenblad: € 160;

e.     per toets door de commissie cassatie voor een:

·         examen: € 500;

·         proeve van bekwaamheid: € 750;

f.      per vergadering van het bestuur van de stichting beroepsopleiding advocaten per dagdeel: € 500.

2.     Meerdere vergaderingen, zittingen of toetsen op één dag worden als één vergadering, zitting of toets gezien.

3.     Indien op één dag verschillende vacatiegelden van toepassing zijn, wordt slechts eenmaal het hoogste bedrag toegekend.

Artikel 6 Vergoeding griffier raad van discipline

De griffier van de raad van discipline ontvangt de vergoedingen en verdere verschotten, bedoeld in artikel 50a, tweede lid, van de Advocatenwet, van de Stichting Ondersteuning Tuchtcolleges Advocatuur.

 

Artikel 7 Vergoeding griffier hof van discipline

De griffier van het hof van discipline ontvangt de vergoedingen en verdere verschotten, bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Advocatenwet, van de Stichting Ondersteuning Tuchtcolleges Advocatuur.

 

Artikel 8 Reiskostenvergoeding

1.

Ter zake van de reiskosten in het binnenland worden ten hoogste vergoed:

 

a.

indien per trein wordt gereisd: de treinkosten eerste klas;

 

b.

indien per auto wordt gereisd: € 0,39 vergoeding per kilometer, alsmede de parkeerkosten;

 

c.

de tram-, bus-, metro- of taxikosten in de plaats van vertrek en aankomst en tijdens het verblijf.

2.

Ter zake van de reiskosten in het buitenland worden ten hoogste vergoed:

 

a.

indien per trein wordt gereisd: de treinkosten eerste klas met toeslag voor internationale treinen en slaapwagens;

 

b.

indien per vliegtuig wordt gereisd: de kosten van een vliegticket (premium) economy class, tenzij de algemene raad van oordeel is dat, het doel van de reis en de overige omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, de kosten van reizen in een andere klasse behoren te worden vergoed, alsmede de kosten van het parkeren op luchthavens;

 

c.

indien per auto wordt gereisd: € 0,39 vergoeding per kilometer, met dien verstande dat voor reizen van meer dan 700 kilometer slechts de kosten van het openbaar vervoer worden vergoed;

 

d.

de tram-, bus-, metro- of taxikosten in de plaats van vertrek en aankomst en tijdens verblijf.

Paragraaf 2.3 Declaratieregels

Artikel 9 Declaratiewijze

1.    Degenen die recht hebben op vergoeding als bedoeld in paragraaf 2.2.3 van de Verordening, dienen bij de algemene raad een declaratie in ter betaling van die vergoeding.

2.    De declaratie wordt ingediend uiterlijk binnen zes maanden na afloop van een kwartaal waarin kosten zijn gemaakt of het recht op vergoeding of vacatiegeld is ontstaan. Declaraties die later worden ingediend worden niet in behandeling genomen.

3.    De declaratie gaat vergezeld van genoegzame bescheiden.

Paragraaf 2.4 Vergoedingen

Artikel 10 Vergoeding examen cassatie

De advocaat is voor het afleggen van het examen, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening, per (her)examen, aan de algemene raad een vergoeding verschuldigd van € 1.100.

Artikel 11 Vergoeding proeve van bekwaamheid civiele cassatie

De advocaat is voor het afleggen van de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, van de Verordening, per (her)proeve, aan de algemene raad een vergoeding verschuldigd van € 1.700.

Hoofdstuk 3 Stage en beroepsopleiding

Artikel 12 Formulier goedkeuring stage

De algemene raad stelt vast als het formulier, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van de Verordening op de advocatuur:

a.    voor de stagiaire-ondernemer: het Formulier verzoek tot goedkeuring stage en patroon voor stagiaire-ondernemer, bedoeld in bijlage 1a van deze regeling;

b.    voor de buitenstagiaire: het Formulier verzoek tot vrijstelling kantoor te houden bij de patroon en goedkeuring stage en patroon, bedoeld in bijlage 1b van deze regeling;

c.    voor de stagiaire in dienst bij een werkgever als bedoeld in artikel 5.9, onderdelen e, f, en g: het Formulier verzoek tot goedkeuring stage en patroon 'stage in dienst', bedoeld in bijlage 1c van deze regeling;

d.    voor andere stagiaires: het Formulier verzoek tot goedkeuring stage en patroon, bedoeld in bijlage 1d van deze regeling;

e.    voor de wijziging van patroon: het Formulier verzoek tot wijziging patroon, bedoeld in bijlage 1e van deze regeling

Artikel 12a Nadere vereisten patroonscursus

De cursus voor patroons bedoeld in artikel 3.5a, eerste lid, van de Verordening op de advocatuur omvat in elk geval:

  • coaching- en begeleidingsvaardigheden en ontwikkeling van andere persoonlijke kwaliteiten van de patroon;
  • gespreksvaardigheden en het geven van feedback;
  • bewustwording van de belangrijke rol van patroon en erkenning van die rol;
  • inzicht in ontwikkelingspaden en -stappen van de stagiaire;
  • timemanagement en coachen op stressbestendigheid;
  • begeleiding van jonge professionals, omgang met deze generatie stagiaires; en
  • kennis van de vernieuwde beroepsopleiding advocaten en aansluiting op de kantoorpraktijk.

Artikel 13 Accreditatie- en kwaliteitskader

De algemene raad stelt vast als het accreditatiekader, bedoeld in artikel 3.22a van de Verordening op de advocatuur: het accreditatie- en kwaliteitskader beroepsopleiding advocaten, bedoeld in bijlage 2.

 

Hoofdstuk 4 Vakbekwaamheid

Paragraaf 4.1 Kwaliteitstoetsen

Artikel 13a Vereisten aan vormen van kwaliteitstoetsen

  1. Intervisie als bedoeld in artikel 4.3a, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening voldoet aan de volgende vereisten:
    1. intervisie vindt plaats in een groep van ten minste drie en ten hoogste tien advocaten;
    2. de deelnemers zijn werkzaam op hetzelfde rechtsgebied of dezelfde rechtsgebieden;
    3. deelnemende advocaten en de gespreksleider bespreken voorafgaand aan de intervisie de reikwijdte van de geheimhouding van hetgeen tijdens de intervisie wordt besproken;
    4. de advocaten brengen ieder in één of meer dilemma’s of vragen over het eigen functioneren, de praktijkvoering of de praktijkuitoefening in; en
    5. de gespreksleider bevestigt ieders deelname in een bewijs van deelname met een korte, niet inhoudelijke, omschrijving van hetgeen aan de orde is gekomen.
  2. Peer review als bedoeld in artikel 4.3a, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening voldoet aan volgende vereisten:
    1. de peer review wordt uitgevoerd door een reviewer die werkzaam is op hetzelfde rechtsge-bied of dezelfde rechtsgebieden als de gereviewde advocaat;
    2. de advocaat en de reviewer reviewen elkaar niet over en weer;
    3. de advocaat en de reviewer bespreken voorafgaand aan de review de reikwijdte van de geheimhouding van hetgeen tijdens de review wordt besproken of wordt ingezien;
    4. voorafgaand aan de peer review voert de advocaat een zelfevaluatie uit ter voorbereiding op de review;
    5. de review omvat ten minste vijf dossiers die door de reviewer worden geselecteerd in overleg met de advocaat;
    6. de review wordt afgesloten door een gesprek tussen de reviewer en de advocaat; en
    7. de reviewer bevestigt in een verslag dat peer review heeft plaatsgevonden met een korte, niet inhoudelijke, omschrijving van hetgeen aan de orde is gekomen.

Artikel 13b Vereisten aan gestructureerd intercollegiaal overleg

Gestructureerd intercollegiaal overleg, als bedoeld in artikel 4.3b van de Verordening voldoet aan de volgende vereisten:

  1. gestructureerd intercollegiaal overleg vindt plaats in een groep van ten minste drie en ten hoogste tien advocaten;
  2. voorafgaand aan ieder overleg wordt een deelnemer als begeleider aangewezen;
  3. de advocaten en de begeleider zijn allen werkzaam op hetzelfde rechtsgebied of dezelfde rechtsgebieden;
  4. de advocaten en de begeleider bespreken voorafgaand aan het overleg de reikwijdte van de geheimhouding van hetgeen tijdens het overleg wordt besproken;
  5. de advocaten brengen ieder in één of meer vragen met betrekking tot de dagelijkse praktijkvoering; en
  6. de begeleider bevestigt ieders deelname in een bewijs van deelname met een korte, niet inhoudelijke, omschrijving van hetgeen aan de orde is gekomen.

Artikel 13c Vereisten gespreksleider, reviewer en begeleider

1. Een gespreksleider wordt uitsluitend als deskundige als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Advocatenwet aangewezen indien deze:

a. academisch is geschoold; en

b. in de afgelopen vijf jaar voor de datum van de aanvraag een cursus heeft gevolgd op het gebied van gespreksleiding voor intervisie bestaande uit ten minste twee dagdelen en een terugkombijeenkomst.

2. Een reviewer wordt uitsluitend als deskundige als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Advocatenwet aangewezen indien deze:

a. een advocaat is die langer dan zeven jaar op het tableau is ingeschreven;

b. werkzaam is op het rechtsgebied waarop hij de review doet; en

c. in de afgelopen vijf jaar voor de datum van de aanvraag een cursus heeft gevolgd op het gebied van peer review bestaande uit ten minste twee dagdelen en een terugkombijeenkomst.

3. De begeleider, bedoeld in artikel 4.3b, eerste lid, van de Verordening, is een advocaat.

4. Met een cursus wordt gelijkgesteld het hebben gevolgd of gegeven van een opleiding waarin vergelijkbare kennis is opgedaan, en waarbij bovendien in de afgelopen vijf jaar voor de datum van de aanvraag ingeval een aanvraag gespreksleider ieder jaar ten minste eenmaal per jaar een intervisiebijeenkomst is verzorgd, of ingeval een aanvraag reviewer ten minste twee reviews zijn verzorgd.

5. De aanwijzing van de gespreksleider of de reviewer geschiedt voor een periode van ten hoogste vijf jaar, met de mogelijkheid tot verlenging

6. Een aanwijzing als deskundige als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Advocatenwet, kan worden ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de vereisten voor aanwijzing en vervalt van rechtswege indien een reviewer niet langer als advocaat op het tableau is ingeschreven.

7. De secretaris van de algemene raad houdt een overzicht bij van de aangewezen deskundigen.

Paragraaf 4.1a Opleidingspunten

Artikel 14 Opleidingspuntwaardige activiteiten

De advocaat kan ingevolge artikel 4.4, vijfde lid, aanhef en onderdeel e, en artikel 4.13, derde lid, van de Verordening, een of meer opleidingspunten behalen door:

  1. het schrijven van juridische adviezen voor een adviescommissie van de Nederlandse orde van advocaten, met ten hoogste een punt per advies;
  2. het verrichten van werkzaamheden in een zaak als rechter-plaatsvervanger, arbiter of lid van een raad van discipline of het hof van discipline, met ten hoogste een punt per zaak in het jaar dat de zaak is beëindigd en ten hoogste vier punten per jaar;
  3. deelname aan jurisprudentiebijeenkomsten, met ten hoogste vier punten per jaar;
  4. het maken van toetsen voor de beroepsopleiding advocaten, met ten hoogste een punt per toets en vier punten per jaar;
  5. het met goed gevolg afleggen van het examen, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening, met een punt;
  6. het met goed gevolg afleggen van de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, van de Verordening, met een punt;
  7. het afnemen van het mondeling examen, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Verordening of de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, van de Verordening, met ten hoogste een punt per afgenomen examen of proeve van bekwaamheid en ten hoogste vier punten per jaar;
  8. aantoonbaar op vergelijkbare wijze de professionele kennis en kunde te onderhouden.

Artikel 15 Niet opleidingspuntwaardige activiteiten

De advocaat kan ingevolge artikel 4.4, zesde lid, aanhef en onderdeel a, van de Verordening, geen opleidingspunten behalen door:

  1. het lidmaatschap van een van de organen van de Nederlandse orde van advocaten of de orde in het arrondissement;
  2. het volgen van de beroepsopleiding advocaten;
  3. deelname aan lokale activiteiten als bedoeld in artikel 3.10 van de Verordening, die uitsluitend in het kader van de stage worden georganiseerd;
  4. deelname aan gestructureerd intercollegiaal overleg.

Paragraaf 4.2 Erkenning van opleidingsinstellingen

Artikel 16 Aanvraag erkenning

1.    Een opleidingsinstelling kan de algemene raad verzoeken om erkenning, bedoeld in artikel 4.4, vijfde lid, onderdeel b, van de Verordening waardoor de opleidingsinstelling:

a.    aan haar (potentiële) deelnemers kan meedelen hoeveel opleidingspunten behaald kunnen worden met het volgen van de aangeboden opleidingen;

b.    het beeldmerk uit bijlage 3 mag gebruiken voor zijn opleidingen.

2.    De opleidingsinstelling doet het verzoek om erkenning door middel van een door de algemene raad beschikbaar gesteld formulier en voegt daarbij de volgende documenten:

a.    een kwaliteitsplan waarin is beschreven:

i.

de visie en strategie van de opleidingsinstelling;

ii.

op welke wijze een cursus bijdraagt aan het onderhouden of ontwikkelen van de professionele kennis en kunde van advocaten, en hoe een cursus hiertoe vorm krijgt;

iii.

op welke wijze wordt getoetst dat kennisoverdracht heeft plaatsgevonden;

iv.

op welke wijze het academische niveau van een cursus wordt geborgd;

v.

op welke wijze de opleidingsinstelling gebruik maakt van de inbreng van advocaten bij de totstandkoming, evaluatie en verbetering van een cursus;

vi.

de cursusorganisatie;

vii.

het cursusaanbod;

viii.

op welke wijze de docenten van de cursussen worden geselecteerd en begeleid;

ix.

hoe de kwaliteit van opleiding wordt geborgd;

b.    informatie over de voorgenomen opleidingen.

Artikel 17 Weigeringsgronden

1.    De algemene raad wijst het verzoek om erkenning af indien:

a.    de opleidingsinstelling

i.     in surseance van betaling verkeert of over de instelling het faillissement is uitgesproken;

ii.    opleiden niet als hoofdactiviteit heeft en evenmin een aparte afdeling heeft die opleiden als hoofdactiviteit heeft;

b.    de opleidingen

       i.      niet gericht zijn op de doelgroepen:

-            advocaten;

-            academisch geschoolde juristen;

-            beoefenaren van een toegelaten vrij beroep;

-        een combinatie van deze doelgroepen.

       ii.     niet of onvoldoende bijdragen aan de vakbekwaamheid van de advocaat;

c.    het kwaliteitsplan

i.     naar het oordeel van de algemene raad onvoldoende bijdraagt aan de verbetering en het waarborgen van de kwaliteit van het onderwijs;

ii.    onvoldoende waarborg biedt dat de opleiding van academisch niveau is en aansluit bij de praktijk van advocaten;

iii.   onvoldoende waarborg biedt dat er kennisoverdracht plaatsvindt.

2.    De algemene raad kan een verzoek om erkenning afwijzen indien naar zijn overtuiging de instelling niet  voldoet of kan voldoen aan de bepalingen van artikel 18.

Artikel 18 Verplichtingen erkende instellingen

1.    De erkende opleidingsinstelling draagt zorg voor continuïteit van de opleiding en wijst een vaste contactpersoon aan.

2.    De erkende opleidingsinstelling laat jaarlijks ten minste vijf cursussen plaatsvinden die van academisch niveau zijn en de praktijkvoering en -uitoefening van advocaten ten goede komen.

3.    De erkende opleidingsinstelling vult de door de Nederlandse orde van advocaten ter beschikking gestelde kwaliteitsmonitor binnen twee maanden na erkenning in en daarna ten minste eenmaal per jaar.

4.      De erkende opleidingsinstelling geeft de algemene raad desgevraagd inzage in de resultaten van de door haar ingevulde kwaliteitsmonitor.

5.    De erkende opleidingsinstelling evalueert het onderwijs en houdt  rekening met de resultaten van de kwaliteitsmonitor en de evaluatie.

6.    De erkende opleidingsinstelling waarborgt en verbetert waar mogelijk het niveau van de opleiding en de aansluiting daarvan op de praktijk van de advocaat.

7.    De erkende opleidingsinstelling heeft een schriftelijke klachtenregeling.

8.    De erkende opleidingsinstelling die het opleiden heeft ondergebracht bij een aparte opleidingsafdeling neemt het kwaliteitsplan en de monitor op in haar jaarplan en draagt zorg dat deze werkzaamheden worden afgebakend van de overige werkzaamheden van die instelling.

9.    De erkende opleidingsinstelling stelt per deelnemer de deelname aan een opleiding vast en verstrekt deelnemers een bewijsstuk met het aantal daadwerkelijk behaalde opleidingspunten voor het gevolgde onderwijs en het in bijlage 3 opgenomen beeldmerk, waarin het aantal daadwerkelijk behaalde punten is vermeld.

10.   De erkende opleidingsinstelling kent uitsluitend opleidingspunten toe aan de opleidingen die voldoen aan artikel 4.4, vierde lid, onderdeel a, van de Verordening.

11.   De  erkende opleidingsinstelling gebruikt waar mogelijk en waar relevant het in bijlage 3 opgenomen beeldmerk, waarin zij het aantal punten vermeldt dat een advocaat met de betrokken opleiding kan behalen.

12.   De erkende opleidingsinstelling is jaarlijks een vergoeding verschuldigd van €300.

13.   De erkende opleidingsinstelling werkt mee aan onderzoek door de algemene raad naar het naleven van de in dit artikel genoemde verplichtingen.

Artikel 19 Geldigheid en intrekking van erkenning

De algemene raad kan de erkenning intrekken indien:

a.    de opleidingsinstelling de verplichtingen, bedoeld in artikel 18, niet nakomt;

b.    zich een van de weigeringsgronden in artikel 17, eerste lid, voordoet;

c.    het kwaliteitsplan niet nageleefd wordt of gewijzigd wordt, zodat het niet bijdraagt aan de doelstellingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c;

d.    de opleidingsinstelling daar schriftelijk om verzoekt.

Paragraaf 4.3 Cassatie

Artikel 20 Aanvragen examen of proeve

  1. De advocaat kan verzoeken om het examen, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening, of de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, van de Verordening, af te leggen. Binnen twaalf weken na het verzoek wordt de advocaat daartoe in de gelegenheid gesteld. De algemene raad deelt de advocaat binnen vier weken mee wanneer het examen of de proeve wordt afgenomen.
  2. Voor het afleggen van het examen dan wel de proeve dient de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad:a.zich uiterlijk twaalf weken voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid aan te melden bij de commissie cassatie;b.uiterlijk zes weken voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid aan de commissie cassatie de gegevens te verstrekken ten behoeve van de vaststelling dat de advocaat heeft voldaan aan het vereiste van artikel 4.9, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Verordening respectievelijk de vereisten van de artikelen 4.13, eerste lid, en 4.14, van de Verordening;c.uiterlijk zes weken voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid het door de algemene raad vastgestelde bedrag te hebben voldaan, bedoeld in de artikelen 10 en 11 van deze regeling voor het afleggen van het examen onderscheidenlijk de proeve.
  3. De voorzitter van de commissie cassatie is in voorkomend geval bevoegd om af te wijken van de termijn, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel a.
  4. Bij aanmelding voor het examen geeft de advocaat een uitspraak van de Hoge Raad naar eigen keuze op als bedoeld in artikel 21, aanhef en onderdeel b, tweede subonderdeel.
  5. Op verzoek legitimeert de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad zich met een geldig legitimatiebewijs, bijvoorbeeld zijn advocatenpas.
  6. Op de herkansing van het examen en van de proeve van bekwaamheid zijn het tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, vierde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21 Stof examen civiele cassatie

De examenstof, bedoeld in artikel 4.9, vijfde lid, van de Verordening bestaat uit de volgende onderdelen:

a.    de laatste druk van:

-      Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4, Kluwer Deventer;

-      Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen 7, met uitzondering van Hoofdstuk I

       (geschiedenis en rechtsvergelijking), Kluwer Deventer;

b.    jurisprudentie:

-      een viertal op de website van de Nederlandse orde van advocaten per toetsingsmogelijkheid door de commissie opgegeven uitspraken van de Hoge Raad;

-      een in de NJ gepubliceerde uitspraak van de Hoge Raad naar eigen keuze, representatief voor de eigen praktijk;

c.    administratieve en financiële aspecten van de cassatiepraktijk, in het bijzonder betreffende griffierechten en toevoegingszaken.

Artikel 22 Afleggen examen

1.    Tijdens het examen wordt de in artikel 21 omschreven kennis getoetst, waarbij als

richtlijn de navolgende indeling wordt gehanteerd:

a.    burgerlijk procesrecht, daaronder begrepen appel- en cassatieprocesrecht in

samenhang met het privaatrecht en de voorgeschreven jurisprudentie;

b.    cassatietechniek;

c.    administratieve en financiële aspecten van de cassatiepraktijk.

2.    Het examen is met goed gevolg afgelegd indien het resultaat van elk van de in het vorige

lid opgenomen onderdelen als voldoende kan worden aangemerkt.

Artikel 23 Afleggen proeve van bekwaamheid cassatie

  1. De advocaat bij de Hoge Raad stelt de commissie cassatie twee volledige dossiers van bij de Hoge Raad afgeronde procedures ter hand, één waarin hij namens de eisende partij heeft opgetreden en één waarin hij namens de verwerende partij heeft opgetreden.
  2. Onderdeel van het dossier vormt het cassatieadvies.
  3. Op de herkansing van de proeve van bekwaamheid zijn het eerste en tweede lid van toepassing.

Artikel 24 Opgave en toerekening van cassatiezaken

  1. De advocaat doet opgave van de door hem behandelde cassatiezaken bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, van de Verordening.
  2. De opgave houdt in:
    1. de zaaknamen;
    2. of is opgetreden namens eiser of namens verweerder;
    3. de ECLI-, rol– of rekestnummers waar het betreft zaken die tot een beoordeling door de Hoge Raad hebben geleid;
    4. de datum van de adviezen,
    5. of meer dan een advocaat de zaak heeft behandeld;
    6. de inhoud van de aan hem verleende vrijstelling, indien van toepassing.
  3. Indien de cassatiezaak door twee advocaten is behandeld en beiden hebben een min of meer gelijkwaardige inbreng gehad, kan ieder van de advocaten een halve cassatiezaak opvoeren.
  4. Indien een cassatiezaak door meer dan twee advocaten is behandeld, kunnen slechts twee advocaten ieder een halve cassatiezaak opvoeren.

Hoofdstuk 5 Kantoororganisatie

Paragraaf 5.1 Professioneel statuut

Artikel 25 Model professioneel statuut

1.    De algemene raad stelt als het model voor het professioneel statuut vast, het model in bijlage 4.

2.    Het in het eerste lid bedoelde model is van toepassing op professionele statuten die overeengekomen zijn voor het moment van inwerkingtreding van dit artikel, indien deze worden gewijzigd. 

Paragraaf 5.2 Advocatenpas en authenticatiemiddel

Artikel 26 Aanvraag advocatenpas

1.    Bij de aanvraag geeft de advocaat de namen van de eventuele gemachtigden op en van de kantoormedewerker of contactpersoon voor de uitgifte van de advocatenpassen en authenticatiemiddelen.

2.    Bij de aanvraag geeft de advocaat een persoonlijk e-mailadres op voor ieder authenticatiemiddel.

3.    Bij de aanvraag maakt de advocaat gebruik van de door de algemene raad beschikbaar gestelde website en formulieren.

Artikel 27 Geldigheid advocatenpas en authenticatiemiddel

De advocatenpas en het authenticatiemiddel zijn ten hoogste vijf jaar geldig.

Paragraaf 5.3 Geheimhoudernummers

Artikel 28 Op te geven nummers voor alle advocaten

Iedere advocaat geeft op als geheimhoudernummer aan de secretaris van de algemene raad, indien hij over de genoemde apparatuur beschikt:

a.    het doorkiesnummer van zijn vaste telefoon;

b.    het nummer van zijn mobiele telefoon;

c.    het doorkiesnummer van het faxapparaat dat alleen door de advocaat, andere geheimhouders of personen met een van hem afgeleid verschoningsrecht wordt gebruikt;

d.    het doorkiesnummer van de secretaresse van de advocaat die een van hem afgeleid verschoningsrecht heeft;

e.    het nummer van een vaste (afzonderlijke) telefoonaansluiting in het woonhuis van de advocaat, voor zover deze aansluiting alleen voor zakelijk gebruik is bestemd en wordt gebruikt, en de advocaat een andere (vaste) aansluiting heeft die voor privégebruik is bestemd en wordt gebruikt.

Artikel 29 Alle advocaten uitgezonderd die met een dienstverband of op gemengde kantoren

De advocaat, niet zijnde een advocaat werkzaam op een kantoor met niet-geheimhouders of een advocaat met een dienstverband, geeft – indien hij over de genoemde apparatuur beschikt – aanvullend de volgende nummers op als geheimhoudernummer aan de secretaris van de algemene raad:

a.    het (vaste) algemene nummer(s) van zijn kantoor;

b.    het algemene faxnummer van zijn kantoor;

c.    het bundelnummer(s);

d.    het doorkiesnummer van paralegals, studentstagiaires en medewerkers van de financiële administratie met een van hem afgeleid verschoningsrecht.

Artikel 30 Advocaten op gemengde kantoren

De advocaat werkzaam op een kantoor met niet-geheimhouders, niet zijnde een advocaat met een dienstverband, geeft – indien hij over de genoemde apparatuur beschikt – aanvullend de volgende nummers op als geheimhoudernummer aan de secretaris van de algemene raad:

a.    het doorkiesnummer van paralegals en studentstagiaires met een van hem afgeleid verschoningsrecht;

b.    indien in de telefooncentrale scheiding tussen geheimhouders en niet-geheimhouders op het niveau van bundelnummers is gerealiseerd, het bundelnummer waar uitsluitend geheimhouders en personen met een van de geheimhouder afgeleid verschoningsrecht van gebruik maken.

Paragraaf 5.4 Beschrijving werkwijze

Artikel 31 Dossierbeheer

De advocaat zorgt ervoor dat dossiers snel te vinden zijn en relevante gegevens overzichtelijk en toegankelijk weergeven, ook voor bevoegde derden.

Artikel 32 Kantoorhandboek

De advocaat beschrijft, op grond van artikel 6.4 van de Verordening, ten minste de volgende aspecten:

a.    de vakbekwaamheid:

  1. hoe de advocaat of het kantoor aandacht besteedt aan vakbekwaamheid van de advocaten;

b.    de kantoororganisatie:

  1. welke gemachtigden binnen het kantoor over een authenticatiemiddel beschikken en hoe met de advocatenpas en het authenticatiemiddel moet worden omgegaan bij verlies, vermissing of beschadiging van het authenticatiemiddel of de advocatenpas;
  2. hoe en bij wie de beroepsaansprakelijkheid is verzekerd;
  3. of en zo ja op welke wijze met cliënten overeengekomen is dat de beroepsaansprakelijkheid is beperkt conform artikel 6.26 van de Verordening, en op welke wijze dat anderszins bekendgemaakt wordt;
  4. welke procedures gelden met betrekking tot het verrichten of aanvaarden van betalingen, waaronder contante betalingen en de procedures met betrekking tot het in ontvangst nemen van waardepapieren en kostbaarheden;

c.    de administratie:

  1. op welke wijze de advocaat uitvoering geeft aan de artikelen 2:10 en 3:15a van het BW en artikel 6.5 van de Verordening, indien en voor zover deze op hem van toepassing zijn;
  2. de wijze waarop de advocaat, respectievelijk het kantoor, zorg draagt dat de administratieve gegevens over de zaak zodanig worden beheerd dat zij snel te vinden zijn en voor de uitoefening van het beroep relevante informatie bevatten;
  3. de wijze waarop de advocaat de administratie heeft ingericht zodat daaruit blijkt dat hij voldoet aan het bepaalde in de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme;

d.    derdengelden:

  1. welke stichting tot zijn beschikking staat;
  2. welke procedures gelden met betrekking tot derdengelden;
  3. of de stichting een bankrekening heeft en zo ja, wat het nummer daarvan is;
  4. of, en zo ja, welk bankrekeningnummer op het briefpapier wordt vermeld;

e.    de Wet ter voorkoming witwassen en financiering terrorisme;

  1. of het kantoor diensten aanbiedt die vallen onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering terrorisme en, zo ja,
  2. welke procedures het kantoor heeft met betrekking tot de identificatie van de cliënt en eventuele tussenperso(o)n(en), het aanvaarden van opdrachten en het melden van ongebruikelijke transacties;
  3. hoe het kantoor waarborgt dat de advocaat en andere medewerkers goed geïnformeerd zijn over de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering terrorisme en de procedures, bedoeld in dit onderdeel, punt ii.

f.     het dossier- en zaaksbeheer:

  1. de wijze waarop de advocaat de dossiers beheert;
  2. de wijze waarop de advocaat zijn bereikbaarheid heeft afgestemd op de verwachtingen van de cliënt en gegeven de rechtspraktijk die de advocaat uitoefent;
  3. de wijze waarop de advocaat zich inspant de zaak tijdig af te handelen en waarborgt dat termijnen niet worden overschreden;
  4. de wijze waarop de advocaat bij zijn afwezigheid zorgt voor een goede vervanging door een advocaat of voor overdracht van een dossier;
  5. de wijze waarop de advocaat zorg draagt voor een zorgvuldige afsluiting en archivering van het dossier;

g.    informatiemanagement:

  1. de wijze waarop – voor zover van toepassing – het informatiemanagement wordt toegepast ten aanzien van e-mails, de kantoorwebsite en de bescherming van persoonsgegevens;

h.    risicomanagement:

  1. de wijze waarop de risicoanalyse en het melden van risico’s plaatsvindt en wat de procedures zijn
  2. welk werk een kantoor niet zal verrichten in verband met de voor het kantoor niet-aanvaardbare risico’s
  3. een overzicht van de algemene risico’s en oorzaken van claims in relatie tot de gebieden waarop het kantoor werkzaam is en
  4. een instructie voor werkzaamheden die wel worden verricht hoewel ze een hoger dan normaal risico voor het kantoor met zich meebrengen, inclusief afwijkend toezicht en meldplicht;

i.     relatie met de cliënt:

  1. op welke wijze de advocaat zich vergewist van de identiteit van de cliënt en de wettigheid van de opdracht conform de artikelen 7.1 en 7.2 van de Verordening en deze zo nodig weigert conform artikel 7.3 van de Verordening;
  2. op welke wijze de opdracht wordt bevestigd en wat gebruikelijk in de opdrachtbevestiging is opgenomen;
  3. de wijze waarop de advocaat tijdens het eerste contact met de cliënt vaststelt wat de aard en omvang van de zaak is en, indien mogelijk, een inschatting van de haalbaarheid maakt van hetgeen de cliënt verlangt;
  4. de wijze waarop de advocaat bij aanvang de financiële consequenties met de cliënt bespreekt, zodat de cliënt zich bewust is van de consequenties van het geven van de opdracht;
  5. de wijze waarop de advocaat de vertrouwelijkheid van gegevens omtrent zijn cliënt en de aan hem toevertrouwde zaken waarborgt;
  6. de wijze waarop de advocaat de cliënt, gevraagd en ongevraagd, tijdig voorziet van alle voor de cliënt belangrijke (financiële) informatie;
  7. de wijze waarop de advocaat de kwaliteit van de ingeschakelde derden waarborgt en de cliënt van de inschakeling van tevoren op de hoogte brengt;
  8. de wijze waarop de advocaat het oordeel van cliënten bij het verbeteren van zijn dienstverlening betrekt;

j.     belangenverstrengeling

  1. de wijze waarop belangenverstrengeling wordt geïdentificeerd en hoe wordt opgetreden als hiervan sprake is.

Paragraaf 5.5 Stichting derdengelden

Artikel 33 Modelstatuten stichting derdengelden

1.    De algemene raad stelt als het model voor de statuten vast, het model in bijlage 5.

2.    Het in het eerste lid bedoelde model geldt voor stichtingen die worden opgericht en statuten die anderszins worden gewijzigd na inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 34 Overeenkomst stichting derdengelden

1.    De algemene raad stelt vast als het model voor de overeenkomst tussen de stichting derdengelden en de advocaat of zijn kantoor, het model in bijlage 6.

2.    Het in het eerste lid bedoelde model geldt voor overeenkomsten die gesloten of gewijzigd worden na inwerkingtreding van dit artikel.

Paragraaf 5.6 Beroepsaansprakelijkheid

Artikel 35 Vrijwaring van beroepsaansprakelijkheid

De algemene raad stelt als het model vrijwaringsovereenkomst beroepsaansprakelijkheid door de Staat vast, het model in bijlage 7.

Paragraaf 5.7 Registratie rechtsgebieden

Artikel 35a Registratie rechtsgebieden

  1. De advocaat registreert de rechtsgebieden, als bedoeld in artikel 6.32, eerste lid, van de Verordening, direct na het behalen van de bedoelde opleidingspunten, doch uiterlijk 1 maart na het kalenderjaar waarin de vereiste opleidingspunten zijn behaald.
  2. De advocaat maakt de registratie bekend, als bedoeld in artikel 6.32, tweede lid, van de Verordening, binnen een maand na zijn registratie.

Artikel 35b Model bekendmaking en lijst van rechtsgebieden

  1. De algemene raad stelt vast als model voor het openbaar en publiekelijk toegankelijk bekend-maken, het model in bijlage 8.
  2. De algemene raad stelt vast als lijst van rechtsgebieden, de lijst in bijlage 9.

Hoofdstuk 6 Termijn herintreden na schrapping

Artikel 36 Termijn herintreden na schrapping op grond van artikel 8c, derde lid, van de Advocatenwet

De algemene raad stelt de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Advocatenwet, op vijf jaar.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 37 Inwerkingtredingsbepalingen

1.    De Verordening op de advocatuur treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

2.    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 38 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Regeling op de advocatuur.

Bijlagen