R-04 Verzamelregeling 2016
Besluit van de algemene raad van 6 juni 2017 houdende de wijziging van de Regeling op de advocatuur in verband met de periodieke actualisatie van regelgeving en beleidsregels en de evaluatie civiele cassatie (Verzamelregeling 2016)
De algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten;
gelet op artikelen 8c, derde lid, en 60, tweede lid, van de Advocatenwet;
gelet op artikelen 2.27, tweede lid, 2.29, 2.35, eerste lid, 3.14, tweede lid, 4.4, vierde lid, onderdeel d, 4.4, vijfde lid, 4.10, tweede lid, 4.12, tweede lid, 4.14, tweede lid en 6.4, tweede lid, van de Verordening op de advocatuur;
gezien het advies van de adviescommissie regelgeving;
stelt de navolgende bepalingen vast:
ARTIKEL I
De Regeling op de advocatuur wordt gewijzigd als volgt:
A
De aanhef wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Besluit van de algemene raad van 1 december 2014 tot vaststelling van de regeling op de advocatuur (Regeling op de advocatuur)
De algemene raad;
Gelet op artikel 4, eerste lid, onderdeel c, en artikel 60, tweede lid, van de Advocatenwet,
Gelet op artikel 2.27, artikel 2.28, artikel 2.29, artikel 2.30, tweede lid, artikel 2.35, artikel 2.36, artikel 3.5, artikel 3.14, artikel 3.25, vijfde lid, artikel 4.3, vijfde lid, artikel 4.8, tweede lid, artikel 4.10, tweede lid, artikel 4.12, tweede lid, artikel 4.14, tweede lid, artikel 6.2, tweede lid, artikel 6.4, tweede lid, artikel 6.6, tweede lid, artikel 6.16, tweede lid, artikel 6.21, vijfde lid, en artikel 6.24, vierde lid, van de Verordening op de advocatuur;
stelt de volgende regeling vast: | Besluit van de algemene raad van 1 december 2014 tot vaststelling van de regeling op de advocatuur (Regeling op de advocatuur)
De algemene raad;
Gelet op artikel 4, eerste lid, onderdeel c, en artikel 60, tweede lid, van de Advocatenwet;
Gelet op artikel 2.27, artikel 2.28, artikel 2.29, artikel 2.30, artikel 2.35, artikel 2.36, artikel 3.5, artikel 3.14, artikel 3.25, vijfde lid, artikel 4.4, vijfde lid, artikel 4.8, tweede lid, artikel 4.10, tweede lid, artikel 4.12, tweede lid, artikel 4.14, tweede lid, artikel 5.12, derde lid, artikel 6.2, tweede lid, artikel 6.4, tweede lid, artikel 6.6, artikel 6.16, tweede lid, artikel 6.22, tiende lid, en artikel 6.24, vijfde lid, van de Verordening op de advocatuur;
stelt de volgende regeling vast: |
B
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 3 Berekening bruto-inkomen 1. Het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, omvat alle bruto inkomsten uit arbeid, ongeacht of deze met de advocatuur samenhangen of niet, vermeerderd met een eventueel ontvangen WW-uitkering. Niet tot overige bruto inkomsten uit arbeid behoeven te worden aangemerkt: a. pensioen-, VUT- en arbeidsongeschiktheidsheidsuitkeringen (WAO, WIA, etc.); b. interestvergoedingen over ingebracht kapitaal in de praktijkvennootschap; c. stakingswinst. 2. Indien in het bruto-inkomen één van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, genoemde elementen zijn begrepen, dan vermeldt de advocaat dit apart. 3. In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk als zelfstandige uitoefent, de bruto praktijkwinst na aftrek van uitsluitend praktijkkosten mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend. Niet tot praktijkkosten worden gerekend: a. fiscale aftrekposten waaronder zelfstandigenaftrek, investeringsaftrek, MKB vrijstelling etc.; b. heffing premies volksverzekering op het inkomen van de zelfstandige; c. premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering; d. inkomstenbelasting op het inkomen van de zelfstandige. 4. In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk uitoefent door middel van een praktijkrechtspersoon, de bruto praktijkwinst na aftrek van uitsluitend praktijkkosten mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend. Niet tot praktijkkosten worden gerekend: a. het salaris van de advocaat/eigenaar der aandelen, b. de direct op dit salaris betrekking hebbende sociale lasten en pensioenlasten en c. de door de vennootschap verschuldigde vennootschapsbelasting. 5. In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk in loondienst uitoefent mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend: alle inkomsten uit arbeid vóór heffing van premies volksverzekering en loon- of inkomstenbelasting. Hieronder wordt gerekend: alle inkomsten die onder de loonbelasting vallen - ook opties op aandelen - en de fiscale bijtelling auto van de zaak. | Artikel 3 Berekening bruto-inkomen 1. Het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, omvat alle bruto inkomsten uit arbeid, ongeacht of deze met de advocatuur samenhangen of niet, vermeerderd met een eventueel ontvangen WW- of ZW-uitkering. Niet tot overige bruto inkomsten uit arbeid behoeven te worden aangemerkt: a. pensioen-, VUT- en arbeidsongeschiktheidsheidsuitkeringen (WAO, WIA, etc.); b. interestvergoedingen over ingebracht kapitaal in de praktijkvennootschap; c. stakingswinst. 2. Indien in het bruto-inkomen één van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, genoemde elementen zijn begrepen, dan vermeldt de advocaat dit apart. 3. In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk als zelfstandige uitoefent, de bruto praktijkwinst na aftrek van uitsluitend praktijkkosten mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend. Niet tot praktijkkosten worden gerekend: a. fiscale aftrekposten waaronder zelfstandigenaftrek, investeringsaftrek, MKB vrijstelling, de ingevolge de Wet Inkomstenbelasting 2001 geheel of gedeeltelijk van aftrek uitgesloten algemene kosten, etc.; b. heffing premies volksverzekering op het inkomen van de zelfstandige; c. premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering; d. inkomstenbelasting op het inkomen van de zelfstandige. 4. In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk uitoefent door middel van een praktijkrechtspersoon, de bruto praktijkwinst na aftrek van uitsluitend praktijkkosten mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend. Niet tot praktijkkosten worden gerekend: a. het salaris van de advocaat/eigenaar der aandelen, b. de direct op dit salaris betrekking hebbende sociale lasten en pensioenlasten en c. de door de vennootschap verschuldigde vennootschapsbelasting; d. de ingevolge de Wet Inkomstenbelasting 2001 geheel of gedeeltelijk van aftrek uitgesloten algemene kosten. 5. In aanvulling op het eerste lid wordt, voor de advocaat die de praktijk in loondienst uitoefent mede tot het bruto-inkomen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, gerekend: alle inkomsten uit arbeid vóór heffing van premies volksverzekering en loon- of inkomstenbelasting. Hieronder wordt gerekend: alle inkomsten die onder de loonbelasting vallen - ook opties op aandelen - en de fiscale bijtelling auto van de zaak. |
C
Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 4 Bewijsmiddelen bruto-inkomen 1. Bezwaar tegen indeling in categorie 1, bedoeld in artikel 2, gaat vergezeld van kopieën van alle pagina's van het (elektronische) aangifteformulier Inkomstenbelasting over het betreffende jaar en voor ondernemers een uitdraai van de elektronische ondernemersaangifte IB van het desbetreffende jaar. 2. Indien het bezwaarlijk is om de in het eerste lid genoemde middelen mee te zenden kan ook volstaan worden met een verklaring van een registeraccountant, die inhoudt dat het bruto-inkomen uit arbeid door hem is gecontroleerd waarbij de registeraccountant de hoogte van dat bruto-inkomen noemt. | Artikel 4 Bewijsmiddelen bruto-inkomen 1. Bezwaar tegen indeling in categorie 1, bedoeld in artikel 2, eerste lid, gaat vergezeld van een kopie van alle pagina's van het (elektronische) aangifteformulier Inkomstenbelasting over het betreffende jaar en voor ondernemers een kopie van de elektronische ondernemersaangifte IB van het desbetreffende jaar. 2. Indien het bezwaarlijk is om de in het eerste lid genoemde middelen mee te zenden kan ook volstaan worden met een verklaring van een Registeraccountant of van een Accountants-Administratieconsulent, die inhoudt dat het bruto-inkomen uit arbeid door hem is gecontroleerd waarbij de accountant de hoogte van dat bruto-inkomen noemt. |
D
Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 5 Hoogte vacatiegeld1. Het vacatiegeld, bedoeld in artikel 2.31, eerste lid, van de Verordening bedraagt per vergadering of zitting van: a. de raad van advies en de commissie civiele cassatie: € 500; b. het college van afgevaardigden, de financiële commissie, de adviescommissie civiele cassatie en het hof van discipline: € 250; c. de raad van discipline, de redactie van het Advocatenblad: € 160. 2. Meerdere vergaderingen of zittingen op één dag worden als één vergadering gezien. | Artikel 5 Hoogte vacatiegeld1. Het vacatiegeld, bedoeld in artikel 2.31, eerste lid, van de Verordening bedraagt per vergadering, zitting of toets, van: a. de raad van advies: € 500; b. het college van afgevaardigden, de financiële commissie en het hof van discipline: € 250; c. de raad van discipline en de redactie van het Advocatenblad: € 160; d. de commissie cassatie voor een: - examen: € 500,- - proeve van bekwaamheid: € 750,- e. het bestuur van de stichting beroepsopleiding advocaten per dagdeel: € 500. 2. Meerdere vergaderingen, zittingen of toetsen op één dag worden als één vergadering, zitting of toets gezien. 3. Indien op één dag verschillende vacatiegelden van toepassing zijn, wordt slechts eenmaal het hoogste bedrag toegekend. |
E
Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 6 Vergoeding griffier raad van discipline 1. De griffier van de raad van discipline ontvangt de vergoedingen en verdere verschotten, bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Advocatenwet, van de Stichting Ondersteuning Tuchtcolleges Advocatuur. 2. De algemene raad delegeert de vaststelling van de vergoeding aan het bestuur van de Stichting Ondersteuning Tuchtcolleges Advocatuur. | Artikel 6 Vergoeding griffier raad van discipline De griffier van de raad van discipline ontvangt de vergoedingen en verdere verschotten, bedoeld in artikel 50a, tweede lid, van de Advocatenwet, van de Stichting Ondersteuning Tuchtcolleges Advocatuur.
|
F
Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 7 Vergoeding griffier hof van discipline1. De griffier van het hof van discipline ontvangt de vergoedingen en verdere verschotten, bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Advocatenwet, van de Stichting Ondersteuning Tuchtcolleges Advocatuur. 2. De algemene raad delegeert de vaststelling van de vergoeding aan het bestuur van de Stichting Ondersteuning Tuchtcolleges Advocatuur. | Artikel 7 Vergoeding griffier hof van discipline De griffier van het hof van discipline ontvangt de vergoedingen en verdere verschotten, bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Advocatenwet, van de Stichting Ondersteuning Tuchtcolleges Advocatuur. |
G
Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 10 Vergoeding examen civiele cassatieDe advocaat is voor het afleggen van het examen, bedoeld in artikel 4.12 van de Verordening, aan de algemene raad een vergoeding verschuldigd van € 1100. | Artikel 10 Vergoedingen examen cassatieDe advocaat is voor het afleggen van het examen, bedoeld in artikel 4.12 van de Verordening, per (her)examen, aan de algemene raad een vergoeding verschuldigd van € 1100. |
H
Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 11 Vergoeding proeve van bekwaamheid civiele cassatie De advocaat is voor het afleggen van de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 4.14 van de Verordening, aan de algemene raad een vergoeding verschuldigd van € 1700. | Artikel 11 Vergoeding proeve van bekwaamheid civiele cassatie De advocaat is voor het afleggen van de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 4.14 van de Verordening, per (her)proeve, aan de algemene raad een vergoeding verschuldigd van € 1700. |
I
Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 14 Opleidingspuntwaardige activiteiten 1. De advocaat kan een opleidingspunt als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de Verordening behalen door: a. het schrijven van juridische adviezen voor een adviescommissie van de Nederlandse orde van advocaten, met ten hoogste een punt per advies; b. het verrichten van werkzaamheden in een zaak als rechter-plaatsvervanger, arbiter of lid van de raad van discipline of het hof van discipline, met ten hoogste een punt per zaak in het jaar dat de zaak is beëindigd en ten hoogste vier punten per jaar; c. deelname aan vormen van gestructureerde feedback, gedurende een uur, met ten hoogste vier punten per dag, indien aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, is voldaan; d. deelname aan jurisprudentiebijeenkomsten, met ten hoogste vier punten per jaar; e. aantoonbaar op vergelijkbare wijze de professionele kennis en kunde te onderhouden. 2. Voor gestructureerde feedback, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, in de vorm van intervisie kunnen punten behaald worden, indien: a. deze plaatsvindt in een groep van ten minste drie en ten hoogste tien personen; b. de deelnemers één of meer dilemma’s inbrengen; c. de deelnemers de regels vaststellen voor de geheimhouding van hetgeen tijdens intervisie wordt besproken; d. de intervisie plaatsvindt onder begeleiding van een gespreksleider; e. de gespreksleider een cursus heeft gevolgd op het gebied van gespreksleiding voor intervisie bestaande uit minimaal twee dagdelen en een terugkombijeenkomst; en f. de gespreksleider en de deelnemers een bewijs van deelname kunnen overleggen. | Artikel 14 Opleidingspuntwaardige activiteiten 1. De advocaat kan, ingevolge artikel 4.4, vierde lid, aanhef en onderdeel d, een opleidingspunt behalen door: a. het schrijven van juridische adviezen voor een adviescommissie van de Nederlandse orde van advocaten, met ten hoogste een punt per advies; b. het verrichten van werkzaamheden in een zaak als rechter-plaatsvervanger, arbiter of lid van de raad van discipline of het hof van discipline, met ten hoogste een punt per zaak in het jaar dat de zaak is beëindigd en ten hoogste vier punten per jaar; c. deelname aan vormen van gestructureerde feedback, gedurende een uur, met ten hoogste vier punten per dag, indien aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, is voldaan; d. deelname aan jurisprudentiebijeenkomsten, met ten hoogste vier punten per jaar; e. het maken van toetsen voor de beroepsopleiding advocaten, met ten hoogste een punt per toets en vier punten per jaar; f. aantoonbaar op vergelijkbare wijze de professionele kennis en kunde te onderhouden. 2. Voor gestructureerde feedback, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, in de vorm van intervisie kunnen punten behaald worden, indien: a. deze plaatsvindt in een groep van ten minste drie en ten hoogste tien personen; b. de deelnemers één of meer dilemma’s inbrengen; c. de deelnemers de regels vaststellen voor de geheimhouding van hetgeen tijdens intervisie wordt besproken; d. de intervisie plaatsvindt onder begeleiding van een gespreksleider; e. de gespreksleider een cursus heeft gevolgd op het gebied van gespreksleiding voor intervisie bestaande uit minimaal twee dagdelen en een terugkombijeenkomst; en f. de gespreksleider en de deelnemers een bewijs van deelname kunnen overleggen. |
J
Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 15 Niet opleidingspuntwaardige activiteiten Geen opleidingspunten, bedoeld in artikel 4.4, van de Verordening, juncto het vierde lid, onderdeel d, worden behaald door: a. het lidmaatschap van een van de organen van de Nederlandse orde van advocaten of de orde in het arrondissement; b. het volgen van de beroepsopleiding advocaten; c. deelname aan lokale activiteiten, bedoeld in artikel 3.10 van de Verordening, die uitsluitend in het kader van de stage worden georganiseerd. | Artikel 15 Niet opleidingspuntwaardige activiteiten De advocaat kan, ingevolge artikel 4.4, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Verordening, geen opleidingspunten behalen door: a. het lidmaatschap van een van de organen van de Nederlandse orde van advocaten of de orde in het arrondissement; b. het volgen van de beroepsopleiding advocaten; c. deelname aan lokale activiteiten, bedoeld in artikel 3.10 van de Verordening, die uitsluitend in het kader van de stage worden georganiseerd. |
K
Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 18 Verplichtingen erkende instellingen1. De erkende opleidingsinstelling draagt zorg voor continuïteit van de opleiding en wijst een vaste contactpersoon aan. 2. De erkende opleidingsinstelling laat jaarlijks ten minste vijf cursussen plaatsvinden die van academisch niveau zijn en de praktijkvoering en -uitoefening van advocaten ten goede komen. 3. De erkende opleidingsinstelling vult de door de Nederlandse orde van advocaten ter beschikking gestelde kwaliteitsmonitor binnen twee maanden na erkenning in en daarna ten minste eenmaal per jaar. 4. De erkende opleidingsinstelling geeft de algemene raad desgevraagd inzage in de resultaten van de door haar ingevulde kwaliteitsmonitor. 5. De erkende opleidingsinstelling evalueert het onderwijs en houdt rekening met de resultaten van de kwaliteitsmonitor en de evaluatie. 6. De erkende opleidingsinstelling waarborgt en verbetert waar mogelijk het niveau van de opleiding en de aansluiting daarvan op de praktijk van de advocaat. 7. De erkende opleidingsinstelling heeft een schriftelijke klachtenregeling. 8. De erkende opleidingsinstelling die het opleiden heeft ondergebracht bij een aparte opleidingsafdeling neemt het kwaliteitsplan en de monitor op in haar jaarplan en draagt zorg dat deze werkzaamheden worden afgebakend van de overige werkzaamheden van die instelling. 9. De erkende opleidingsinstelling stelt per deelnemer de deelname aan een opleiding vast en verstrekt deelnemers een bewijsstuk met het aantal behaalde opleidingspunten voor het gevolgde onderwijs. 10. De erkende opleidingsinstelling kent uitsluitend opleidingspunten toe aan de opleidingen die voldoen aan artikel 4.4, vierde lid, onderdeel a, van de Verordening. 11. De erkende opleidingsinstelling gebruikt waar mogelijk en waar relevant het in bijlage 3 opgenomen beeldmerk, waarin zij het aantal punten vermeldt dat een advocaat met de betrokken opleiding kan behalen. 12. De erkende opleidingsinstelling is jaarlijks een door de algemene raad vast te stellen vergoeding verschuldigd. 13. De erkende opleidingsinstelling werkt mee aan onderzoek door de algemene raad naar het naleven van de in dit artikel genoemde verplichtingen. | Artikel 18 Verplichtingen erkende instellingen1. De erkende opleidingsinstelling draagt zorg voor continuïteit van de opleiding en wijst een vaste contactpersoon aan. 2. De erkende opleidingsinstelling laat jaarlijks ten minste vijf cursussen plaatsvinden die van academisch niveau zijn en de praktijkvoering en -uitoefening van advocaten ten goede komen. 3. De erkende opleidingsinstelling vult de door de Nederlandse orde van advocaten ter beschikking gestelde kwaliteitsmonitor binnen twee maanden na erkenning in en daarna ten minste eenmaal per jaar. 4. De erkende opleidingsinstelling geeft de algemene raad desgevraagd inzage in de resultaten van de door haar ingevulde kwaliteitsmonitor. 5. De erkende opleidingsinstelling evalueert het onderwijs en houdt rekening met de resultaten van de kwaliteitsmonitor en de evaluatie. 6. De erkende opleidingsinstelling waarborgt en verbetert waar mogelijk het niveau van de opleiding en de aansluiting daarvan op de praktijk van de advocaat. 7. De erkende opleidingsinstelling heeft een schriftelijke klachtenregeling. 8. De erkende opleidingsinstelling die het opleiden heeft ondergebracht bij een aparte opleidingsafdeling neemt het kwaliteitsplan en de monitor op in haar jaarplan en draagt zorg dat deze werkzaamheden worden afgebakend van de overige werkzaamheden van die instelling. 9. De erkende opleidingsinstelling stelt per deelnemer de deelname aan een opleiding vast en verstrekt deelnemers een bewijsstuk met het aantal daadwerkelijk behaalde opleidingspunten voor het gevolgde onderwijs en het in bijlage 3 opgenomen beeldmerk, waarin het aantal daadwerkelijk behaalde punten is vermeld. 10. De erkende opleidingsinstelling kent uitsluitend opleidingspunten toe aan de opleidingen die voldoen aan artikel 4.4, vierde lid, onderdeel a, van de Verordening. 11. De erkende opleidingsinstelling gebruikt waar mogelijk en waar relevant het in bijlage 3 opgenomen beeldmerk, waarin zij het aantal punten vermeldt dat een advocaat met de betrokken opleiding kan behalen. 12. De erkende opleidingsinstelling is jaarlijks een vergoeding verschuldigd van € 300. 13. De erkende opleidingsinstelling werkt mee aan onderzoek door de algemene raad naar het naleven van de in dit artikel genoemde verplichtingen. |
L
De titel van paragraaf 4.3 komt te luiden: ‘Cassatie’
M
Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 20 Aanvragen examen of proeve 1. De advocaat kan verzoeken om een examen, bedoeld in artikel 4.12 van de Verordening, of een proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 4.14 van de Verordening, af te leggen. Binnen 26 weken na het verzoek wordt de advocaat daartoe in de gelegenheid gesteld. De algemene raad deelt de advocaat binnen vier weken mee wanneer het examen of de proeve wordt afgenomen. 2. Voor het afleggen van het examen dan wel de proeve dient de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad: a. zich uiterlijk drie maanden voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid aan te melden bij de commissie civiele cassatie; b. uiterlijk een maand voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid aan de commissie civiele cassatie de gegevens te verstrekken ten behoeve van de vaststelling dat de advocaat heeft voldaan aan het vereiste van artikel 4.11, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening respectievelijk de vereisten van artikel 4.13, onderdelen a en b, van de Verordening; c. uiterlijk een maand voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid het door de algemene raad vastgestelde bedrag te hebben voldaan, bedoeld in artikel 10 en 11 van deze regeling voor het afleggen van het examen onderscheidenlijk de proeve. 3. De voorzitter van de commissie civiele cassatie is in voorkomend geval bevoegd om af te wijken van de termijn genoemd in het tweede lid, onderdeel a. 4. Bij aanmelding voor het examen geeft de advocaat een uitspraak van de Hoge Raad naar eigen keuze op als bedoeld in artikel 21, onderdeel b, tweede gedachtestreepje. 5. Op verzoek van een van de leden van de commissie civiele cassatie legitimeert de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad zich met een geldig legitimatiebewijs, bijvoorbeeld zijn advocatenpas. | Artikel 20 Aanvragen examen of proeve 1. De advocaat kan verzoeken om een examen, bedoeld in artikel 4.12 van de Verordening, of een proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 4.14 van de Verordening, af te leggen. Binnen 26 weken na het verzoek wordt de advocaat daartoe in de gelegenheid gesteld. De algemene raad deelt de advocaat binnen vier weken mee wanneer het examen of de proeve wordt afgenomen. 2. Voor het afleggen van het examen dan wel de proeve dient de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad: a. zich uiterlijk drie maanden voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid aan te melden bij de commissie cassatie; b. uiterlijk een maand voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid aan de commissie cassatie de gegevens te verstrekken ten behoeve van de vaststelling dat de advocaat heeft voldaan aan het vereiste van artikel 4.11, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening respectievelijk de vereisten van artikel 4.13, onderdelen a en b, van de Verordening; c. uiterlijk een maand voor de datum van de desbetreffende toetsingsmogelijkheid het door de algemene raad vastgestelde bedrag te hebben voldaan, bedoeld in artikel 10 en 11 van deze regeling voor het afleggen van het examen onderscheidenlijk de proeve. 3. De voorzitter van de commissie cassatie is in voorkomend geval bevoegd om af te wijken van de termijn genoemd in het tweede lid, onderdeel a. 4. Bij aanmelding voor het examen geeft de advocaat een uitspraak van de Hoge Raad naar eigen keuze op als bedoeld in artikel 21, onderdeel b, tweede subonderdeel. 5. Op verzoek van een van de leden van de commissie cassatie legitimeert de advocaat onderscheidenlijk de advocaat bij de Hoge Raad zich met een geldig legitimatiebewijs, bijvoorbeeld zijn advocatenpas. |
N
Artikel 23 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 23 Afleggen proeve van bekwaamheid civiele cassatie 1. De advocaat bij de Hoge Raad stelt de commissie civiele cassatie twee volledige dossiers van bij de Hoge Raad afgeronde procedures ter hand, één waarin hij namens de eisende partij heeft opgetreden en één waarin hij namens de verwerende partij heeft opgetreden. 2. Onderdeel van het dossier vormt het cassatieadvies. | Artikel 23 Afleggen proeve van bekwaamheid cassatie 1. De advocaat bij de Hoge Raad stelt de commissie cassatie twee volledige dossiers van bij de Hoge Raad afgeronde procedures ter hand, één waarin hij namens de eisende partij heeft opgetreden en één waarin hij namens de verwerende partij heeft opgetreden. 2. Onderdeel van het dossier vormt het cassatieadvies. |
O
Artikel 24 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 24 Opgave en toerekening van cassatiezaken 1. De advocaat doet opgave van de door hem behandelde cassatiezaken bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van de Verordening. 2. De opgave houdt in: a. de zaaknamen; b. of is opgetreden namens eiser of namens verweerder; c. de rol– of rekestnummers waar het betreft zaken die tot een beoordeling door de Hoge Raad hebben geleid; d. de datum van de adviezen, e. of meer dan een advocaat de zaak heeft behandeld; f. de inhoud van de aan hem verleende vrijstelling, indien van toepassing. 3. Indien de cassatiezaak door twee advocaten is behandeld en beiden hebben een min of meer gelijkwaardige inbreng gehad, wordt de zaak met het oog op artikel 4.9 van de Verordening voor de helft aan iedere advocaat toegerekend. 4. Indien een cassatiezaak door meer dan twee advocaten is behandeld, wordt de zaak met het oog op artikel 4.9 van de Verordening voor de helft aan ten hoogste twee advocaten toegerekend. | Artikel 24 Opgave en toerekening van cassatiezaken 1. De advocaat doet opgave van de door hem behandelde cassatiezaken bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van de Verordening. 2. De opgave houdt in: a. de zaaknamen; b. of is opgetreden namens eiser of namens verweerder; c. de ECLI-, rol- of rekestnummers waar het betreft zaken die tot een beoordeling door de Hoge Raad hebben geleid; d. de datum van de adviezen, e. of meer dan een advocaat de zaak heeft behandeld; f. de inhoud van de aan hem verleende vrijstelling, indien van toepassing. 3. Indien de cassatiezaak door twee advocaten is behandeld en beiden hebben een min of meer gelijkwaardige inbreng gehad, wordt de zaak met het oog op artikel 4.9 van de Verordening voor de helft aan iedere advocaat toegerekend. 4. Indien een cassatiezaak door meer dan twee advocaten is behandeld, wordt de zaak met het oog op artikel 4.9 van de Verordening voor de helft aan ten hoogste twee advocaten toegerekend. |
P
Artikel 32, aanhef en onderdeel f, wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 32 KantoorhandboekDe advocaat beschrijft, op grond van artikel 6.4 van de Verordening, ten minste de volgende aspecten: (…) f. het dossier- en zaaksbeheer: i. de wijze waarop de advocaat de dossiers beheert; ii. de wijze waarop de advocaat zijn bereikbaarheid heeft afgestemd op de verwachtingen van de cliënt en gegeven de rechtspraktijk die de advocaat uitoefent; iii. de wijze waarop de advocaat zich inspant de zaak tijdig af te handelen en waarborgt dat termijnen niet worden overschreden; iv. de wijze waarop de advocaat bij zijn afwezigheid zorgt voor een goede vervanging of voor overdracht van een dossier; v. de wijze waarop de advocaat zorg draagt voor een zorgvuldige afsluiting en archivering van het dossier; (…) | Artikel 32 KantoorhandboekDe advocaat beschrijft, op grond van artikel 6.4 van de Verordening, ten minste de volgende aspecten: (…) f. het dossier- en zaaksbeheer: i. de wijze waarop de advocaat de dossiers beheert; ii. de wijze waarop de advocaat zijn bereikbaarheid heeft afgestemd op de verwachtingen van de cliënt en gegeven de rechtspraktijk die de advocaat uitoefent; iii. de wijze waarop de advocaat zich inspant de zaak tijdig af te handelen en waarborgt dat termijnen niet worden overschreden; iv. de wijze waarop de advocaat bij zijn afwezigheid zorgt voor een goede vervanging door een advocaat of voor overdracht van een dossier; v. de wijze waarop de advocaat zorg draagt voor een zorgvuldige afsluiting en archivering van het dossier; (…) |
Q
Artikel 36 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 36 Termijn herintreden na schrapping ogv artikel 8c, tweede lid, van de Advocatenwet De algemene raad stelt de termijn, bedoeld in artikel 4, eerst lid, onderdeel c, van de Advocatenwet, op vijf jaar. | Artikel 36 Termijn herintreden na schrapping op grond van artikel 8c, derde lid, van de Advocatenwet De algemene raad stelt de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Advocatenwet, op vijf jaar. |
ARTIKEL II
De Beleidsregel benoemingen wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 2 Benoeming (advies)commissies 1. De algemene raad stelt voor het besluit inzake de benoeming van leden van de commissie civiele cassatie, de adviescommissie civiele cassatie, de adviescommissie regelgeving en de overige adviescommissies een profiel op. 2. De algemene raad streeft bij een benoeming naar: a. een evenwichtige samenstelling naar geslacht, leeftijd, type advocatuur/cliënten en grootte van het advocatenkantoor; b. voldoende kennis en ervaring voor de betreffende (advies)commissie. 3. De algemene raad benoemt uitsluitend personen die de leeftijd van zeventig jaar nog niet hebben bereikt. | Artikel 2 Benoeming (advies)commissies 1. De algemene raad stelt voor het besluit inzake de benoeming van leden van de commissie cassatie, de adviescommissie regelgeving en de overige adviescommissies een profiel op. 2. De algemene raad streeft bij een benoeming naar: a. een evenwichtige samenstelling naar geslacht, leeftijd, type advocatuur/cliënten en grootte van het advocatenkantoor; b. voldoende kennis en ervaring voor de betreffende (advies)commissie. 3. De algemene raad benoemt uitsluitend personen die de leeftijd van zeventig jaar nog niet hebben bereikt. |
ARTIKEL III
Het Examenreglement beroepsopleiding advocaten oktober 2015 wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 8 Toetsontwikkelteams 1. De uitvoeringsorganisatie benoemt per vak een toetsontwikkelteam. 2. De toetsontwikkelteams bestaan uit ten minste drie leden, onder wie twee juridisch-inhoudelijk deskundigen en één onderwijs- en toetsdeskundige. 3. De leden van de toetsontwikkelteams zijn niet betrokken bij de ontwikkeling van het onderwijs van het desbetreffende vak van de beroepsopleiding bij de uitvoeringsorganisatie of bij een geaccrediteerde opleidingsinstelling, bedoeld in artikel 3.25 van de Verordening op de advocatuur. | Artikel 8 Toetsontwikkelteams 1. De uitvoeringsorganisatie benoemt per vak een toetsontwikkelteam. 2. De toetsontwikkelteams bestaan uit ten minste drie leden, onder wie twee juridisch-inhoudelijk deskundigen en één onderwijs- en toetsdeskundige. |
B
Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:
Bestaande tekst | Nieuwe tekst |
Artikel 16 Tijdvakken, frequentie en volgorde van toetsen 1. De examencommissie biedt voor alle onderdelen van het examen in iedere cursuscyclus ten minste drie toetsgelegenheden. Bij het bepalen van de datum van een toetsgelegenheid in een opleidingsjaar, wordt rekening gehouden met de vereiste studeerbaarheid voor een stagiaire. 2.Voor de volgorde van de toetsen is artikel 3.19, vierde en vijfde lid, van de Verordening op de advocatuur bepalend. 3. Indien een vak niet meer wordt aangeboden, biedt de examencommissie in iedere cursuscyclus in het daarop volgende opleidingsjaar nog tweemaal gelegenheid voor het afleggen van een toets in dat vak. 4. De tijdvakken waarin de toetsgelegenheden worden aangeboden, worden jaarlijks door de examencommissie vastgesteld en uiterlijk bij aanvang van het opleidingsjaar bekend gemaakt. De toetsdatum wordt zo spoedig mogelijk na aanvang na het opleidingsjaar, doch uiterlijk vier maanden voor de toetsdatum, bekend gemaakt. 5. Toetsen waarvoor een voldoende is gehaald, mogen niet worden herkanst. | Artikel 16 Tijdvakken, frequentie en volgorde van toetsen 1. De examencommissie biedt voor alle onderdelen van het examen ten minste drie toetsgelegenheden gedurende de termijn, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening op de advocatuur. Bij het bepalen van de datum van een toetsgelegenheid in een opleidingsjaar, wordt rekening gehouden met de vereiste studeerbaarheid voor een stagiaire. 2.Voor de volgorde van de toetsen is artikel 3.19, vierde en vijfde lid, van de Verordening op de advocatuur bepalend. 3. Indien een vak niet meer wordt aangeboden, geldt onverminderd het bepaalde in het eerste lid. 4. De tijdvakken waarin de toetsgelegenheden worden aangeboden, worden jaarlijks door de examencommissie vastgesteld en uiterlijk bij aanvang van het opleidingsjaar bekend gemaakt. De toetsdatum wordt zo spoedig mogelijk na aanvang na het opleidingsjaar, doch uiterlijk vier maanden voor de toetsdatum, bekend gemaakt. 5. Toetsen waarvoor een voldoende is gehaald, mogen niet worden herkanst. |
ARTIKEL IV
De volgende reglementen worden ingetrokken:
a. het Reglement voor de Nederlandse delegatie en de commissies en werkgroepen van de CCBE;
b. het Reglement van de Commissie Disciplinaire Rechtspraak.
ARTIKEL V
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2017.
ARTIKEL VI
Deze regeling wordt aangehaald als: Verzamelregeling 2016.